1.9.1(1) Inleiding
Het belangrijkste hulpmiddel voor slechthorenden om de geluidswaarneming te verbeteren is het hoortoestel, zoals besproken in Hfdst.1.1.8(1). Nu blijkt in de praktijk dat vrij veel slechthorenden geen hoortoestel wensen te dragen of er niet goed mee kunnen omgaan. Ook zijn er ernstig slechthorenden waarbij het hoortoestel maar zeer ten dele de geluidswaarneming bevredigend kan doen verlopen. De vraag is dan welke alternatieve of aanvullende mogelijkheden zijn er. Het beantwoorden van deze vraag is moeilijk omdat er heel veel technische apparaten zijn en worden ontwikkeld zodat een volledig overzicht niet te geven is. Daarnaast zijn er naast technische aanvullingen ook allerlei manieren om de communicatie beter te doen verlopen bijvoorbeeld door visuele informatie te benutten en spraak ondersteunende gebaren te gebruiken. De bedoeling van dit hoofdstuk is niet een volledig overzicht te geven van alle bedachte mogelijkheden maar om door het bespreken van een aantal ervan de vindingrijkheid te bevorderen. Als rangschikking wordt aangehouden de klachten over niet goed horen als gebruikt in Hfdst.1.1.4(1).
1.9.2(1) Verbetering van het horen
Er zijn eenvoudige manieren en hulpmiddelen om het geluid wat harder te kunnen horen: b.v. de hand achter het oor, de hoortrompet en de goedkope en handige uitvoering daarvan: de hoorslang. Dit laatste hulpmiddel is in feite een combinatie van een trechter die het geluid dicht bij de mond van de spreker opvangt en een slang die het opgevangen geluid toevoert aan het dopje dat in de gehoorgang wordt gehouden. Deze vormen van geluidsversterking zijn eenvoudig, goedkoop en effectief met name in conversatieruimten (verzorgingshuizen). Het effect van de hand achter het oor is ook merkbaar als een hoortoestel wordt gedragen. Er zijn ook elektronische toestellen die het geluid met een microfoon op een steel of aan een snoer heel gericht opvangen en het vervolgens versterkt aan het te ondersteunen oor aanbieden. Een groot voordeel van deze mogelijkheden is dat het gewenste geluid, het signaal, relatief dicht bij de bron wordt opgevangen en dus meer versterkt aan het oor wordt aangeboden dan het stoorgeluid van rondom. In vakkringen wordt dan gesproken over een verbetering van signaal-ruis verhouding, veelal aangeduid met S/N.
1.9.3(1) Verbetering van het kunnen onderscheiden en herkennen van geluiden
Een slechthorende heeft vaak problemen met het onderscheiden en herkennen van allerlei alledaagse geluiden zoals de deurbel, de telefoon, de wekker, de baby en wat al niet meer. Het gaan dragen van een hoortoestel lijkt de eenvoudigste oplossing te zijn. Echter alle geluiden worden dan wel harder aangeboden maar de beperkingen in het kunnen onderscheiden van diverse geluidsbronnen worden daarmee niet ondervangen.
Bij het herkennen van een geluid spelen diverse factoren een rol. Allereerst moet men het geluid eerder hebben gehoord en weten wat het voor betekenis heeft. Om het geluid dan te kunnen herkennen moeten de typische eigenschappen voldoende goed worden waargenomen om het te onderscheiden van andere geluiden. Als het oor dat onderscheidingsvermogen in onvoldoende mate bezit zijn er twee mogelijkheden denkbaar:
- Het aanpassen van het aangeboden geluid aan de resterende mogelijkheden van het niet goed functionerende oor. Dat is wat een hoortoestel of een ander technisch hulpmiddel kan doen
- De geluidsbron een wel goed onderscheidbaar geluid te laten maken
Deze laatste mogelijkheid kan benut worden door in huis de klank van de huisbel en van de telefoon sterk van elkaar te laten verschillen. Omdat bij het herkennen van geluid ook meespeelt dat je weet waar het vandaan komt kan het nuttig zijn apparaten die waarschuwingsgeluiden maken niet dicht bij elkaar te zetten. Als het belangrijk is dat direct goed gereageerd wordt op een waarschuwingssignalen van verschillende apparaten kan doormiddel van microfoons het geluid van elke signaalbron ter plaatse worden opgevangen. Via een lichtjesbord of een visuele display en een hard aandachtsgeluidssignaal kan dan gedetecteerd worden welk apparaat aandacht vraagt.
Ook is het mogelijk met behulp van signaleringsapparatuur naast het geluid ook visuele informatie af te geven in de vorm van lichtflitssignalen of vibraties. De frequenties van de flitsen of de vibraties kunnen voor de verschillende geluidsbronnen anders ingesteld worden. Er zijn ook ringleidingversterkers die diverse ingangen hebben met prioriteitenschakelingen. Hierdoor wordt het mogelijk via het hoortoestel in de T-stand de signaal bronnen waar te nemen en te onder scheiden.
Over dit soort voorzieningen is informatie te verkrijgen bij de Nederlandse Vereniging Voor Slechthorenden, bij de audicien en ook bij de Audiologische Centra en de Informatie en Advies Centra (zie de verwijzingen aan het eind van dit hoofdstuk).
1.9.4(1) Verbetering van het verstaan van spraak in stilte
Over het algemeen is het spraakverstaan in stilte niet het meest ernstige knelpunt dat een slechthorende desgevraagd presenteert. Relatief is dit gemakkelijker dan het spraakverstaan in lawaai waaraan hierna aandacht besteed wordt. Toch zijn er enkele zaken die genoemd kunnen worden om dit aspect van de communicatie d.m.v. geluid te verbeteren.
Allereerst kan het verstaan van een gesprek gehinderd worden door het stoorgeluid dat de spreker zelf veroorzaakt als gevolg van de galm in de kamer of zaal. De net eerder uitgesproken spraakklank gonst nog na als de volgende spraakklank wordt gesproken en dat maakt het verstaan moeilijk. Kortom een slechthorende is ook tijdens een gesprek met één persoon in een ruimte waarin geen geluidsbronnen zijn wel degelijk gebaat met een goede akoestiek. Dat wil zeggen dat er geen hinderlijke galm mag zijn. Dit geldt ook bij het luisteren naar radio of TV in de eigen kamer. Galm in een ruimte kan verminderd worden door het aanbrengen van geluidabsorberend materiaal bijvoorbeeld zachte vloerbedekking, gordijnen en akoestische tegels. Daarnaast kunnen voorzieningen getroffen worden die in het hierna volgende hoofdstuk over spraakverstaan in rumoer aan de orde komen.
Als een slechthorende spraakgeluiden niet goed kan onderscheiden kan het nodig zijn andere vormen van informatieoverdracht toe te passen. Het meest eenvoudige is om gebruik te maken van de gezichtsexpressie van de gesprekspartner en wel in het bijzonder het mondbeeld. Het gebruiken van deze informatie wordt spraakafzien of liplezen genoemd. Veel slechthorenden gaan als vanzelf deze mogelijkheid benutten maar het is een vaardigheid die de een veel beter beheerst dan een ander. Het kan heel nuttig zijn een cursus te volgen. Cursussen spraakafzien worden door logopedisten gegeven en een Audiologisch Centrum kan daar informatie over verstrekken en een aanvraag indienen bij de Ziektekostenverzekering.
Om de visuele informatie goed te kunnen benutten is het wel nodig dat het gezicht van de gesprekspartner goed verlicht is. Het kiezen van een goede plaats tijdens een gesprek zowel wat betreft lichtval als eventueel stoorgeluid is heel belangrijk. Aan deze aspecten wordt aandacht besteed in het onderdeel ‘hoortactiek’ van een communicatietraining. Dit betreft het aanleren en gaan toepassen van handigheden en strategieën om de communicatie te verbeteren en minder inspannend te doen zijn. In het Audiologisch Centrum kan daarover informatie verkregen worden. Er is een cursus ontwikkeld waarmee men zelf in huiselijke kring met gezinsleden kan oefenen om de communicatie soepeler te doen verlopen. Hierin wordt aandacht besteed aan spraakafzien, en luistertactieken. En kan die in afleveringen op leen basis thuisgestuurd krijgen. Nadere informatie is te vinden op www.vumc.nl. Zie over dit onderwerp ook Par.8 van dit hoofdstuk.
Een wat nadrukkelijker ondersteuning van de spraakinformatie kan gegeven worden door het toepassen van spraakondersteunende gebaren. Elke ernstig slechthorende heeft daar als vanzelf wel ervaring mee opgedaan. In Hfdst 1.1.7(1), Par.5 zijn enkele systemen besproken waarvan de basiselementen vrij eenvoudig te leren zijn en waarvan het gebruik de communicatie d.m.v. spraak sterk kan bevorderen. Ook hierover is in het Audiologisch Centrum nader informatie te verkrijgen.
Een ander aandachtspunt is het verstaan van de telefoon in en rustige ruimte. Over het algemeen is het geluid van een telefoon vrij hard en er zijn toestellen met een extra versterking via de Primafoonwinkel te koop.
Zo bezien zouden bij het telefoneren dus niet zo veel problemen te verwachten zijn. Echter de smalle frequentieband van de telefoonverbinding reduceert de aangeboden informatie, omdat lage en hoge tonen worden weggefilterd. Ten opzichte van een normaal gesprek is de luisteraar bovendien in het nadeel omdat de mimiek en het lipbeeld van de spreker niet te zien zijn zolang de beeldtelefoon nog niet in gebruik is. Als het onderscheidingsvermogen van het oor zo slecht is dat het spraakverstaan zonder lipbeeld niet lukt kan gebruik gemaakt worden van de mogelijkheden die met de PC te gebruiken zijn. Met gebruikmaking van de gratis internet verbindingen via SKIPE of MSN kan tegelijk gebeld en getypt worden. Als dan ook nog een webcam camera wordt geïnstalleerd is zelfs beeldoverdracht beschikbaar. Dit werkt ook over grote afstand, zelfs wereldwijd. Wel zijn er dan soms storingen en is het geluid wat lang onderweg zodat het spraakgeluid en het spraakbeeld dan niet meer synchroon lopen. In feite is met deze mogelijkheden de ‘Visicom’ wel wat achterhaald. Dit is een toestel dat via de telefoonverbinding een door de ‘spreker’ getypte tekst overbrengt naar een klein beeldscherm bij de telefoon van de slechthorende gesprekspartner, die dan zelf kan terugpraten.
Bij het luisteren naar radio en televisie kan de geluidsintensiteit meestal wel groot genoeg gemaakt worden. Zolang de buren of gezinsleden geen bezwaar maken kan de TV harder gezet worden. Als er wél problemen ontstaan zal een hoortoestel of een hoofdtelefoon een oplossing bieden. Het probleem kan echter zijn dat het geluid wel gehoord maar niet goed verstaan wordt. Nu is een beperking van het onderscheidingsvermogen van het oor niet op te heffen maar de omstandigheden waaronder moet worden verstaan zijn soms wel te verbeteren. Eén belangrijke factor daarbij is de akoestiek van de kamer, zoals in het voorgaande al is besproken. Als de slechthorende luisteraar een hoortoestel gebruikt kan de galm worden uitgesloten door een ringleiding te benutten. Het elektrische signaal van de radio en/of TV wordt dan vóór de luidspreker van het toestel afgetakt en door een draadlus in de kamer gestuurd. Daardoor ontstaat er in de kamer een magnetisch veld dat in sterkte varieert en daarmee wordt precies dezelfde informatie overgedragen aan het hoortoestel als via het geluid uit de luidspreker. Het magnetisch veld wordt niet beïnvloed door galm en het kan zoveel versterkt worden dat het hoortoestel in de T-stand geschakeld het geluid op goede sterkte aan het oor aanbiedt.
Een nadeel is dat met het hoortoestel, – in de T-stand geschakeld – het geluid in de kamer niet gehoord wordt en dus ook niet wat anderen zeggen. Sommige hoortoestellen hebben daarom een combinatie stand voor ringleiding en gewone geluidsontvangst via de microfoon (M/T-stand). In de huiskamer kan ook een microfoon geplaatst worden die de geluiden opvangt en doorgeeft op de ringleiding. Het nadeel daarvan is dat het omgevingsgeluid dan toch ook weer in het hoortoestel binnenkomt. Een heel ander aspect is dat het magnetisch veld door de muren heen gaat en mogelijk dus ook door een hoortoestelgebruiker in de kamer van de buren gehoord kan worden.
Wanneer er door het toepassen van een ringleiding problemen ontstaan kan ook gewerkt worden met een zogenaamd ‘infrarood’ systeem. Het elektrisch signaal van radio en/of TV wordt dan met een infrarood zender omgezet in onzichtbaar licht. Met een klein infrarood ontvangertje dat de slechthorende luisteraar bij zich draagt wordt dit signaal weer omgezet in een elektrisch signaal. Via het hoortoestel of via een hoofdtelefoon kan dat weer aan het oor worden aangeboden. Een nadeel is dat bij een infrarood systeem de ontvanger steeds de zender ‘moet kunnen zien’. De bewegingsvrijheid van de toesteldrager is dus wat beperkter.
Veel slechthorenden zijn gebaat met ondertiteling van het TV-beeld en zijn extra gedupeerd bij nasynchronisatie omdat het lipbeeld dan niet correspondeert met het geluid.
1.9.5(1) Verbetering van het spraakverstaan in rumoer
Het verstaan van spraak in rumoer is het grootste knelpunt voor vrijwel alle slechthorenden. De klacht van hoortoesteldragers is dat alle geluiden worden versterkt, ook het stoorlawaai. Er zijn al veel pogingen gedaan om hierin verbetering te brengen, maar zelfs de meest geavanceerde hoortoestellen bieden nog geen voorziening die vergelijkbaar is met die van het gezonde oor. Dit komt omdat dan bij de geluidsverwerking in het centraal zenuwstelsel van elk van beide oren vergelijkbare geluidssignalen of wel geluidspatronen beschikbaar zijn. Dan kunnen deze twee informaties vergeleken worden en kan het achtergrondgeluid als het ware wat weggefilterd worden. Om in geval van slechthorendheid ons centraal zenuwstelsel wat te helpen kan wel gebruik gemaakt worden van mogelijkheden om de luisteromstandigheden zo gunstig mogelijk te maken. De eerste benadering is dat de geluidssterkte van de storende geluidsbron tot minimaal niveau moet worden teruggebracht. Dit kan bijvoorbeeld door richting gevoelige microfoons toe te passen. Daarnaast zijn er geavanceerde elektronische schakelingen die in wat duurdere hoortoestellen wel worden toegepast. Er zijn inmiddels hoortoestellen die bij tweezijdige aanpassing met elkaar communiceren en zo interactief geluiden kunnen verzwakken en daarmee dus andere geluiden faciliteren.
Belangrijk is dat de spreker of de signaalbron ruimtelijk gescheiden wordt van de lawaaibron(nen). Dat kan niet altijd. Tijdens een receptie kan men een gesprekspartner vragen even mee te lopen naar een rustige plek maar bij het aanzitten aan een diner gaat dat niet. Een theoretische mogelijkheid is het plaatsen van een microfoon bij de geluidsbron die men wil horen en andere geluidsbronnen zo goed mogelijk te dempen of stil te maken. Het signaal van de microfoon moet dan nog wel naar het oor van de slechthorende. Dat kan via een lange draad maar dat is wel erg bezwaarlijk. Daarnaast kan het bovenbesproken ringleidingsysteem worden toegepast of een infrarood systeem. Dit zendt het geluid als onzichtbaar licht over naar de infraroodontvanger die de slechthorende bij zich draagt.
In een derde en wat duurdere variant krijgt de externe microfoon een zendertje en via radiogolven gaat het signaal naar het ontvangertje dat de slechthorende bij zich draagt. Deze laatste technische voorziening wordt aangeduid als ’soloapparatuur’ en toegepast in het onderwijs om de hinder van het rumoer in de klas voor de slechthorende leerling te reduceren. Deze voorziening kan als verstrekking door het Audiologisch Centrum worden aangevraagd bij de Ziektekostenverzekering. Een goedkopere versie wordt als ‘Walki-Talki’ wel door Chauffeurs in het wegverkeer toegepast om onderling contact te hebben. De zaktelefoon, het ‘mobieltje’ biedt ook mogelijkheden maar bij veelvuldig gebruik kunnen de kosten daarmee snel oplopen.
1.9.6(1) Verbetering van het richtinghoren
In het voorgaande is al gezegd dat goed richtinghoren belangrijk is zowel voor het herkennen van een geluid als voor het verstaan in lawaai. Bij het bepalen van de plaats van een geluidsbron wordt de waarneming van een geluid in de beide oren subtiel vergeleken. Bij toepassing van geluidsversterking zal dus die gelijkheid nagestreefd moeten worden en dat wil zeggen dat wellicht op beide niet goed functionerende oren een geluidsaanpassing moet worden doorgevoerd (tweezijdige hoortoestelaanpassing).
Bij luisteren met één oor zal de lokalisatie altijd relatief ongunstig zijn. Toch kan men merken dat als een trechtervormig opgerold papier voor het oor wordt gehouden er wel een soort selectief beter horen in de gekozen richting ontstaat. Zo kan het toepassen van een externe richtinggevoelige microfoon die op een hoortoestel wordt aangesloten wel een gunstige werking hebben betreffende het richtinghoren. Er is wel als bezwaar aan te voeren dat het gehoor in tegenstelling tot het visuele systeem van nature niet richting beperkt is maar juist rondom gevoelig is. Voor de veiligheid is dat een belangrijk aspect. Bij diverse hoortoestellen is de richtinggevoeligheid dan ook aan- en uitschakelbaar.
1.9.7(1) Voorkomen van hinder van hard geluid
Hinder van harde geluiden komt veel voor bij slechthorenden. Het oor is dan ongevoelig voor zachte geluiden en tegelijk overgevoelig voor harde geluiden. Dit verschijnsel wordt ‘Recruitment’ genoemd. Met een goed gekozen en zorgvuldig ingesteld hoortoestel kan bewerkstelligd worden dat zachte geluiden versterkt en harde geluiden worden gedempt en begrensd. Als een oor normaal gevoelig is voor zachte geluiden en overgevoelig voor harde geluiden is het gaan toepassen van een hoortoestel niet zo voor de hand liggend. Deze afwijking van het gehoor wordt aangeduid met ‘Hyperacusis’. Dit wil zeggen dat het oor overgevoelig is voor hardere geluiden. In de praktijk kan dan geluidsverzwakking worden toegepast door het gebruik te maken van oordoppen of geluidsbeschermers. Het vervelende is dan dat zachte geluiden vaak niet meer gehoord worden terwijl harde geluiden onvoldoende verzwakt worden. Het is te overwegen om in zo’n situatie toch een zwak hoortoestel met een heel nadrukkelijke geluidscompressie te proberen (zie Hfdst 1.1.8(1), Par.3). Het afsluitende oorstukje zal een geluidsdemping van circa 30 dB kunnen verzorgen en dus een lichte mate van ‘slechthorendheid’ bewerkstelligen. Uiteraard kan ook een individueel gemaakte elektronische voorziening met microfoon, compressie versterker en hoofdtelefoon worden benut maar het zal niet gemakkelijk zijn om iets dergelijks in een vorm te brengen die vergelijkbaar is met de beschikbare hoortoestellen.
Er worden wel methoden of therapieën aanbevolen om door luisteroefeningen de overgevoeligheid voor geluid te reduceren. Het ligt voor de hand dat personen die ernstig lijden aan hyperacusis hiervoor grote belangstelling hebben. Het is echter verstandig om, voordat daaraan (veel) geld uitgegeven wordt, eerst een grondig audiologisch onderzoek te laten verrichten en advies en informatie in te winnen bij een Audiologisch Centrum.
1.9.8(1) Verbetering van de communicatiegerichtheid
Communicatie doormiddel van geluid vergt van de slechthorende meer inspanning en concentratie dan van een goedhorende. Er zijn omstandigheden waarin die extra inspanning niet zo gemakkelijk wordt opgebracht. De neiging ontstaat dan om zich te gaan terugtrekken. Nu betekent communicatie dat er tenminste twee personen of instanties in het proces betrokken zijn. Het is dus voor de hand liggend dat waar de ene partij een beperking heeft, de andere partij die probeert die te ondervangen. Er zijn diverse mogelijkheden om de slechthorende behulpzaam te zijn bij het gemakkelijker verstaan van wat gezegd wordt.
Het allereerste en minst belastende is het stimuleren dat de slechthorende zelf alle beschikbare mogelijkheden gaat toepassen om de communicatie zo gemakkelijk mogelijk te laten verlopen. Omdat dit al heel gemakkelijk overkomt als “Het is jouw probleem dus moet jij er ook aan werken” is het wel nodig dat de “raadgever” zelf ook van eigen goede wil blijk geeft door bijvoorbeeld het spreekgedrag aan te passen en eventueel mee te gaan naar een cursus voor communicatietraining
Bij een verkregen slechthorendheid kan het nodig zijn de resterende mogelijkheden tot klankonderscheid te trainen door middel van hoortraining. Dit is een specifiek onderdeel van een bredere communicatietraining. Hieronder vallen activiteiten als het oefenen in het omgaan met een hoortoestel, het ontwikkelen van een goede luisterhouding, het gaan letten op gezichtsexpressie en het kiezen van een geschikte positie om een spreker te kunnen verstaan (hoortactiek). Bij communicatietraining behoren beide gesprekspartners betrokken te worden omdat een spreker zijn informatieoverdracht moet afstemmen op de luisteraar. Een slechthorende heeft vaak wat meer tijd nodig om het gesprokene te herkennen en te verstaan. Daarvoor is het vaak beter wat langzamer en (niet overdreven!) duidelijker te praten dan harder te gaan schreeuwen. De slechthorende doet verstandig aan voor zijn moeilijkheden uit te komen en de gesprekspartner te vragen het gesprek te voeren in voor hem gunstige luisteromstandigheden.
In het voorgaande is er bij herhaling op gewezen dat, wanneer het gehoor niet goed functioneert, visuele informatie ondersteuning kan geven bij het communiceren. Het meest bekend is spraakafzien, vroeger wel aangeduid als liplezen. Iedereen die onder wat moeilijker luisteromstandigheden een gesprekspartner wil verstaan gaat op de gezichtsuitdrukking letten. Het is opvallend dat de een daar veel meer profijt van weet te halen dan de ander. Tijdens lessen in communicatievaardigheid wordt meestal niet alleen het spraakafzien geoefend. Ook wordt aandacht besteed aan het verbeteren van de luisterhouding en het assertiever reageren wanneer men niet zeker is of het gesprokene goed is verstaan. Het is dan nuttig met een korte vraag even te verifiëren of men nog op het goede gespreksspoor zit. De ervaring leert dat slechthorenden die de neiging vertoonden zich te gaan terugtrekken uit de sociale contacten en een dergelijke cursus gingen volgen sociaal vaardiger werden. De lessen kunnen vaak in groepsverband gegeven worden maar daarbij is wel deskundige leiding vereist. In het voorgaande (dit hoofdstuk Par 4) is al vermeld dat er een communicatiecursus op CD (of videoband) beschikbaar is die in afleveringen op leen basis wordt toegestuurd. Daarmee kan thuis met de gezinsleden of vrienden (de ‘significant others’) op een tijd dat het goed uitkomt worden geoefend. Nadere informatie is te vinden op de website www.vumc.nl of bij het Audiologisch Centrum van het VUMC te Amsterdam.
Het spraakafzien als zodanig heeft beperkte mogelijkheden. De geluidsproductie van essentieel verschillende spraakklanken kan namelijk met een van buiten gezien gelijk mondbeeld gebeuren. Om dan aan te geven welke van de mogelijke spraakklanken wordt geproduceerd kunnen eenvoudige vinger gebaren worden gebruikt. Het in Denemarken ontwikkelde ‘‘Mond-Hand-Systeem’ (MHS) (zie Hfds1.1.7(1), Par.3) is wel gemakkelijk te leren, maar voordat men het op spreeksnelheid kan toepassen is vrij veel oefening nodig. Een soortgelijke opzet heeft het ‘Cued-Speech’ systeem (zie ook Hfdst 1.1.7(1), Par.3).
Een andere doel wordt nagestreefd met klankgebaren. Hiermee worden dove kinderen geoefend om bepaalde medeklinkers goed te articuleren. Het betreft evenwel ook een systeem waarmee onderscheid gemaakt kan worden tussen spraakklanken die met een zelfde mondbeeld geproduceerd worden. Deze systemen zijn functioneler dan het vingeralfabet dat wel weer specifieke voordelen biedt bij het spellen van woorden of namen.
De ‘Nederlandse Gebarentaal’ (NGT zie Hfdst 1.1.7(1), Par.3) is van een geheel andere dimensie dan de hiervoor besproken visuele ondersteuningen. Zoals het woord zegt betreft het een geheel andere taal met eigen grammatica en idioom. Het leren van een gebarentaal is zonder meer vergelijkbaar met het leren van een akoestisch volledig vreemde taal. De uitdrukkingsmogelijkheden zijn gelijkwaardig aan die in een gesproken taal.
De genoemde cursussen en activiteiten worden veelal verzorgd vanuit Audiologische Centra of door gespecialiseerde logopedisten.
Informatie en advies kan worden ingewonnen bij:
- De Nederlandse Vereniging voor Slechthorenden (NVVS), https://www.stichtinghoormij.nl/ en info@stichtinghoormij.nl
- De Federatie van Audiologische Centra, de FENAC, http://www.fenac.nl en info@fenac.nl
Auteur
Kapteyn
Revisie
2007