7.4.3(2) Slechthorendheid en akoestiek

7 Aandoeningen van het gehoor

7.4.3.1(2) Inleiding

In Hfdst.5.5.1. is besproken hoe de akoestische eigenschappen van een ruimte de overdracht van het spraaksignaal  – negatief – beïnvloeden. Bij deze beïnvloeding spelen door de wanden gereflecteerd geluid, galm, echo’s en storend achtergrondgeluid een grote rol. We hebben gezien dat de STI een goede beschrijving geeft van de mate waarin de overdracht van het spraaksignaal als gevolg van deze factoren is verslechterd.

De STI is een objectieve grootheid en dus niet gekoppeld aan de mate van slechthorendheid van de luisteraar. Op voorhand is natuurlijk wel te zeggen dat, wanneer de STI aangeeft dat de overdracht van spraak matig is, dit voor een slechthorende in nog ernstiger mate zal gelden. We denken hierbij vooral aan nagalm en storend achtergrondgeluid. In het vervolg van dit hoofdstuk wordt besproken hoe de STI een voorspelling kan geven van de mate waarin slechthorenden in een ruimte spraak kunnen verstaan en hoe daarin, door het nemen van verstandige akoestische maatregelen, verbetering kan worden aangebracht. In Hfdst.5.5.1. werd alleen globaal aangegeven hoe goed of slecht voor een bepaalde STI het spraakverstaan was. In dit hoofdstuk worden de grenzen voor het spraakverstaan kwantitatief bepaald, zowel voor normaalhorenden als slechthorenden en hoe de STI verbeterd kan worden.

7.4.3.2(2) STI en de grenzen voor het spraakverstaan

De getrokken lijnen in Fig.1.  zijn – theoretisch bepaalde – lijnen van gelijke STI, respectievelijk voor de waarden 0.3, 0.5 en 0.7. Alle combinaties van nagalm (verticale as) en S/N verhouding voor het achtergrondlawaai (horizontale as) op een bepaalde lijn hebben dezelfde STI. Men kan nu bij normaalhorenden voor verschillende combinaties van galm en achtergrondlawaai bepalen waar de grens ligt voor het spraakverstaan van eenvoudige zinnen. Voor deze grens neemt met de combinatie waarbij nog 50% van de zinnen correct verstaan wordt. De rondjes in de figuur geven aan waar men dan uitkomt. Hier is gebruik gemaakt van jonge proefpersonen teneinde presbyacusis te vermijden.

Fig 1. De getrokken curven geven de theoretische lijnen van constante STI als functie van de nagalmtijd T en  signaal-ruis verhouding t.o.v. het achtergrondgeluid.  De onderbroken lijnen geven de combinaties aan van nagalmtijd en signaal-ruis verhouding waarbij 50%  van de zinnen verstaan wordt bij normaalhorenden (rondjes) en bij een groep slechthorenden.

Men kan, op dezelfde wijze als zojuist beschreven, het spraakverstaan ook meten bij slechthorenden. Natuurlijk is daarbij de mate van slechthorendheid een factor. De kruisjes in Fig.1 geven de uitkomst voor een groep ouderen met presbyacusis.

Fig.1 leert ons dat in een ruimte met akoestisch storende eigenschappen, b.v. een werkplek, slechthorenden een hogere STI vragen dan normaalhorenden om op dezelfde wijze spraak te verstaan als normaalhorenden.

7.4.3.3(2) STI in de praktijk

In Par.1 van niveau 3 van dit hoofdstuk wordt aan de hand van een voorbeeld besproken hoe de hierboven aangegeven uitgangspunten in de praktijk kunnen worden toegepast.

In beginsel kan de STI benadering met vrucht worden toegepast om, in maat en getal voorspelbaar en verifieerbaar, de akoestische omstandigheden op de werkplek zodanig aan te passen dat voor een (enigszins) slechthorende een redelijke mate van spraakverstaan wordt bereikt.  Daarbij moet echter bedacht worden dat er een aantal generalisaties zijn gemaakt die eigenlijk onvoldoende experimenteel zijn onderbouwd. Alléén voor presbyacusis is vastgesteld dat de STI bepalend is voor het spraakverstaan en de vereiste verbetering van de STI waarde is alléén bepaald bij de drempel voor 50% verstaan van zinnen. Een brede toepassing van het STI concept voor slechthorenden vereist nader onderzoek van deze aspecten.

Voor verificatie van de gerealiseerde STI waarde is apparatuur in de handel waarmee in de praktijk de STI waarde kan worden gemeten.  Hiermee kan worden nagegaan of het gestelde doel is bereikt.

Literatuur

  1. Bruel & Kjaer Technical Review No.3, on RASTI, 1985.
  2. Duquesnoy AJ, Plomp R. Effect of Reverberation and Noise on the Intelligibility of Sentences in Cases of Presbyacusis.  J Acoust Soc Am 1980;68:537-544.
  3. Houtgast T, Steeneken HJM, Plomp R. Predicting Speech Intelligibility in Rooms from the Modulation Transfer Function. 1. General Room Acoustics.  Acustica 1980;46:60-72.
  4. Houtgast T. The Effect of Ambient Noise on Speech Intelligibility in Classrooms.  Applied Acoustics 1981;14:15-25.
  5. Houtgast T, Steeneken HJM.  A Review of the MTF Concept in Room Acoustics and Its Use for Estimating Speech Intelligibility in Auditoria.  J Acoust Soc Am 1985;77:1069-1077.
  6. Plomp R. A Signal-to-Noise Ratio Model for the Speech Reception Threshold of the Hearing Impaired.  J Speech and Hearing Research 1986;29:146-154.
  7. Plomp R, Mimpen AM.  Improving the Reliability of Testing the Speech Reception Threshold for Sentences.  Audiology 1979;18:43-52.

Auteur

Houtgast, Wit

Revisie

december 2012