Dit hoofdstuk in Rubriek 9 is een bewerking van een publicatie van .
De figuren in dit hoofdstuk zijn overgenomen uit die publicatie, met toestemming van de uitgever (Quintesse, praktische nascholing over bedrijfs- en verzekeringsgeneeskunde.)
9.10.1(2) Samenvatting
In deze paragraaf staan de revalidatiemogelijkheden bij gehoorverlies op de werkplek centraal. De eerste gedachte is vaak het inzetten van technische hulpmiddelen, zoals een hoortoestel. Hier benadrukken we ook het belang van een brede blik en de samenhang tussen de interventies gericht op het auditief functioneren en die gericht op de persoon en de werkomgeving. Naast verschillende technische hulpmiddelen laten we zien welke aanvullende mogelijkheden er zijn om mensen met gehoorverlies te ondersteunen in het optimaal functioneren op de werkplek en specifiek bij het uitvoeren van werkzaamheden in lawaai.
9.10.2(2) Inleiding
De thematiek van gehoor en werk is relevant en actueel, gezien ontwikkelingen zoals de verhoging van de AOW-gerechtigde leeftijd en de krapte op de arbeidsmarkt. Door deze ontwikkelingen zal de groep werkenden met gehoorverlies vermoedelijk toenemen, terwijl het tegelijkertijd steeds belangrijker wordt om gekwalificeerd personeel (met gehoorverlies) te behouden.
De gevolgen van slechthorendheid voor het dagelijks functioneren kunnen worden geanalyseerd volgens de systematiek van de Wereldgezondheidsorganisatie (WHO), International Classification of Functioning, Disability and Health’ (ICF), zoals elders in dit leerboek beschreven. Dit hoofdstuk behandelt eerst de gevolgen van gehoorverlies voor auditief en communicatief functioneren en de specifieke uitdagingen voor mensen met gehoorverlies in de context van de werkplek.
Auditief functioneren is het resultaat van een samenspel van bottom-up en top-down verwerking van geluid in de hersenen, zie Fig.1.
- Bottom-up wordt hier gedefinieerd als: verwerkingsprocessen, gebaseerd op trillende bewegingen die beide trommelvliezen maken onder invloed van geluid, in het perifere deel van het zenuwstelsel (het gehoororgaan / het slakkenhuis), vervolgens in de hersenen, mogelijk gemaakt door afferente neurale verbindingen (de stijgende gehoorbanen).
- Top-down wordt hier gedefinieerd als verwerkingsprocessen in het centrale deel van het zenuwstelsel (de hersenen) / cognitieve processen, waaronder de verwerking van taal. Daarbij worden (grotendeels onbewust) vragen beantwoord: past dit spraakgeluid bij een bekend woord, dat ook in een zinvolle zin past, die ook past in de huidige situatie? .
Door dit samenspel kunnen we geluid waarnemen, herkennen, lokaliseren en spraak verstaan in zowel stille omgevingen als in aanwezigheid van achtergrondlawaai. De bottom-up informatie is afkomstig van ons gehoorzintuig.
De oorschelp, de gehoorgang en het middenoor zorgen ervoor dat geluidstrillingen efficiënt naar ons binnenoor geleid worden. Het binnenoor, dat ons daadwerkelijke gehoorzintuig is, zet de mechanische trillingen om naar zenuwsignalen. Dit vormt het bottom-up signaal naar de hersenen, dat daar met behulp van top-down processen verwerkt en geïnterpreteerd wordt.
9.10.3(2) De gevolgen van gehoorverlies op de werkplek
De werkplek is een uitdagende omgeving voor iemand met gehoorverlies (zie bijvoorbeeld ). In veel beroepen zijn werknemers afhankelijk van hun auditief functioneren. Denk bijvoorbeeld aan het herkennen van en reageren op waarschuwingssignalen (detectie, herkennen, lokalisatie). Uitdagend is ook het voeren van gesprekken in gezelschap en/of lastige luistersituaties, zoals in kantoortuinen (spraakverstaan in achtergrondlawaai), of het verstaan van en reageren op onverwachte vragen (detectie, spraakverstaan, lokalisatie).
De overgrote meerderheid van de gehoorverliezen zijn conductief of perceptief van aard. Minder voorkomend is de combinatie van perceptief en conductief, dat gemengd gehoorverlies wordt genoemd. Een conductief gehoorverlies maakt dat geluiden zachter worden waargenomen. Bij een perceptief verlies is bovendien de (bovendrempelige) codering naar de gehoorzenuw verstoord. Dit veroorzaakt de verslechtering van de spraakverstaanvaardigheid bij achtergrondgeluid, in het bijzonder in een galmende akoestiek en in andere complexe luistersituaties .
Bij gehoorverlies is de bottom-up informatie verminderd in kwantiteit en kwaliteit. Dit verstoort het samenspel tussen bottom-up- en top-down processen. De aard en mate van gehoorverlies bepalen in hoeverre een sterker beroep gedaan moet worden op de top-down processen. Mogelijk moet er meer moeite worden gedaan om het auditief functioneren op niveau te houden, afhankelijk van de situatie waarin de werknemer zich bevindt.
Naast het auditief functioneren wordt in de werksituatie ook veel gevraagd van het communicatief en cognitief functioneren. Dit beperkt de mentale ruimte voor compensatie van het verminderd gehoor vanuit top-down processen. Het gevolg is een hogere luisterinspanning en/of een groter risico op fouten in de auditieve waarneming. Zelfs als het vereiste niveau van auditief functioneren wordt bereikt, kunnen er negatieve effecten zijn op het algemene functioneren en het welzijn van de werknemer, als gevolg van die verhoogde luisterinspanning. Als deze processen, ondanks een verhoogde inspanning, tot onvoldoende compensatie leiden, ontstaan er mogelijk fouten en misverstanden .
De consequenties van een fout in horen of verstaan kunnen groot zijn. Denk bijvoorbeeld aan een onderhandelingssituatie of het werken in een meldkamer. Ook kunnen fouten impact hebben op de carrièremogelijkheden van de werknemer zelf.
Een bijzonderheid van gehoorproblemen op het werk is dat arbeidsrelaties anders zijn dan relaties in het privéleven. Begrip en steun vanuit collega’s of de werkgever zijn niet vanzelfsprekend te verwachten. Werknemers met gehoorverlies hebben vaak geen regie in hun taakindeling en zelfs als de slechthorendheid kenbaar gemaakt wordt, worden de gevolgen vaak onderschat. Hierdoor ervaren werknemers met gehoorverlies soms weinig steun op de werkplek.
9.10.4(2) Interventies
Figuur 2 geeft een overzicht van de interventies gegroepeerd in de 5 verschillende domeinen van het WHO ICF kader.
De vele interacties tussen domeinen uit het ICF-model laten zien dat de revalidatie van mensen met gehoorverlies, die knelpunten op het werk ervaren, multidisciplinair moet zijn. Er is inzet nodig van de audiologische discipline, maar ook van de psychosociale en arbeidsgeneeskundige discipline. Juist de benadering in samenhang kan het verschil maken voor de blijvende inzetbaarheid van de werknemer met gehoorverlies. De volgende paragrafen beschrijven dan ook interventiemogelijkheden binnen de verschillende domeinen van het ICF model.
9.10.4.1 GEHOOR – technisch verbeteren en aanvullen van het bottom-up signaal
De eerste stap bij revalidatie van chronisch of blijvend gehoorverlies is de inzet van technische hulpmiddelen. In deze paragraaf bespreken we de mogelijkheden en beperkingen daarvan. Audiologisch-technische revalidatie vereist specialistische expertise en deze revalidatie moet altijd gezien worden in samenhang met de persoon.
Het eerste doel van technische hoorrevalidatie is het weer hoorbaar maken van de geluiden die zonder hulpmiddel niet meer hoorbaar zijn en tegelijkertijd zorgen dat de harde geluiden niet onaangenaam luid waargenomen worden door dit hulpmiddel. Anders gezegd: de geluiden in het dagelijks leven moeten worden aangeboden binnen het dynamisch bereik van de persoon met gehoorverlies.
9.10.4.1.1(2) “Gewone” hoortoestellen
Het meest gebruikte hoorhulpmiddel is een hoortoestel. De werking is in alle gevallen terug te voeren op het via microfoons opvangen van geluid, het bewerken van het geluid (inclusief frequentie-specifieke versterking) en het overbrengen van het versterkte geluid naar de gehoorgang. Doorgaans bepalen de mate en aard van het gehoorverlies en soms de anatomie van de gehoorgang de keuze van de uitvoering van het hoortoestel. In de meeste gevallen zal de achter-het-oor uitvoering (AHO) voldoen. Maar in sommige gevallen heeft de werkplek of het type werkzaamheden invloed op de keuze. Bijvoorbeeld, de geheel-in-de-gehoorgang uitvoering (Completely-in-the-Canal, of CIC) of de In-Het-Oor uitvoering (IHO) zal de voorkeur krijgen als een werknemer minder kwetsbaar wil zijn bij een eventueel handgemeen (denk aan beveiliger) of een helm moet dragen (ski-leraar).
In principe zijn gewone hoortoestellen voor lichte tot en met ernstige gehoorverliezen een geschikt en laagdrempelig hoorhulpmiddel om de hoorbaarheid te herstellen. Kanttekening is dat het herstellen van de hoorbaarheid niet voldoende is voor herstel van het auditief functioneren wanneer in het slakkenhuis de codering van geluid naar de gehoorzenuw (ernstig) verslechterd is. Ondanks een goed uitgevoerde hoortoestelaanpassing blijven slechthorenden dan benadeeld in complexe luistersituaties.
9.10.4.1.2(2) Beengeleidingshoortoestel
Wanneer gewone hoortoestellen niet mogelijk zijn (bijvoorbeeld bij atresie van de gehoorgang), oorstukjes niet verdragen kunnen worden, conductieve gehoorverliezen sterk wisselen, middenoorproblemen ontstaan bij afsluiting van de gehoorgang of als er forse conductieve verliezen zijn met tegenvallend resultaat van hoortoestellen, dan kan voor één of beide oren voor een beengeleidingshoortoestel (Bone Conduction Device, BCD) aangepast worden. In de meeste gevallen wordt voor toepassing van een BCD een trilblokje (transducer) bevestigd op een operatief geplaatste schroef in het rotsbeen. De overdracht van geluidstrilliing naar het bot kan echter ook gedaan worden via de huid met een elastische band of beugel. Deze laatste oplossing is geschikt voor tijdelijke toepassing, omdat deze niet invasief is. Nadelen van een BCD zijn dat de effectieve versterking minder groot is dan bij hoortoestellen, waardoor het bruikbare dynamische bereik beperkt is en deze oplossing niet geschikt is voor meer dan matig ernstige perceptieve gehoorverliezen.
Daarnaast is het via de beengeleiding vaak lastiger om oor-specifiek te stimuleren, wat binaurale functies zoals lokalisatie van geluid en verstaan in complexe luistersituaties kan beperken. Om deze redenen ligt de eerste keuze (indien mogelijk) in de regel bij gewone hoortoestellen en niet bij BCD’s.
9.10.4.1.3(2) Cochleair implantaat
Bij ernstige perceptieve gehoorverliezen, waarbij een hoortoestel of BCD onvoldoende verbetering kunnen bewerkstelligen, kan een cochleair implantaat (Cl) uitkomst bieden. Een Cl neemt de functie van het binnenoor over. Het nadeel van cochleaire implantatie is dat het een intensief traject vraagt, waarbij een onomkeerbare operatie plaatsvindt (dat wil zeggen: het slakkenhuis is na implantatie in principe niet meer geschikt voor revalidatie met een conventioneel hoortoestel). De ontvanger moet getraind worden de nieuwe auditieve input betekenis te geven om met het CI te kunnen horen en verstaan. Hoewel de CI gebruiker sterk benadeeld blijft in rumoerige en complexe luistersituaties, blijkt dat het verstaan van spraak doorgaans beter is dan voor de cochleaire implantatie en dat cochleaire implantatie een interventie is die de kwaliteit van leven voor de groep ernstig slechthorenden verbetert . De verbetering van het spraakverstaan met CI door training is een voorbeeld van de plasticiteit van het auditief systeem en de top-down verwerking.
9.10.4.1.4(2) Optimalisatie van input door middel van geluidsbewerking
Alle technische hoorhulpmiddelen zoals hierboven beschreven, passen geluidsbewerking toe om de kwaliteit van het signaal dat wordt aangeboden aan het auditief systeem te optimaliseren. Doorgaans richt deze geluidsbewerking zich op het selecteren en benadrukken van het gewenste signaal (meestal spraak) en het verminderen van ongewenste signalen (bijvoorbeeld omgevingsgeluiden of spreken van achteren). Een van de meest succesvolle geluidsbewerkingstechnieken is de toepassing van richtinggevoelige microfoons (directionaliteit). Hiermee wordt geprobeerd geluiden van gewenste richtingen (doorgaans van voren) meer te versterken dan geluiden vanuit andere richtingen. Met signaalanalyse wordt op basis van statistische eigenschappen van spraak en stoorgeluid geprobeerd de spraak-achtige geluiden meer te versterken dan de stoorruis-achtige geluiden. Ook wordt met signaalanalyse geprobeerd om de luisteromgeving te classificeren (‘stilte/huiskamer’, ‘rumoer/restaurant’, ‘muziek’) en een daarbij passende versterkingsstrategie te kiezen.
De inzet van dergelijke features en de mate waarin deze invloed hebben op de output van het hoorhulpmiddel kunnen deels beïnvloed worden door de aanpasser van het hoortoestel (bij de audicien of in het audiologisch centrum) en zijn deels vastgelegd door de fabrikant. Een deel van de features kan ook beschikbaar gesteld worden aan de gebruiker zelf, bijvoorbeeld door meerdere programma’s in het hoorhulpmiddel te programmeren.
De resultaten van de optimalisatietechnieken zijn nog beperkt, ondanks dat de reclames soms een ander beeld schetsen.
9.10.4.1.5(2) Optimalisatie van input door middel van aanvullende hoorhulpmiddelen
In veel werksituaties zal de revalidatie met hoorhulpmiddelen ontoereikend zijn, vooral in de complexere luistersituaties. Denk hierbij aan een leraar in een druk en galmend klaslokaal of een advocaat in een rechtszaal. Aanvullende hoorhulpmiddelen kunnen ervoor zorgen dat de gewenste informatie in een complexe luistersituatie rechtstreeks bij een luisteraar terechtkomt, dus niet wordt aangetast door afstand, galm of stoorgeluid. Geluid van bijvoorbeeld mobiele telefoon (of een ander media-apparaat) kan via streaming naar het hoorhulpmiddel van de werknemer worden geleid. Ook het geluid van één of meer microfoons, geplaatst vlak bij één of meer sprekers, bijvoorbeeld een instructeur of docent, kan gestreamd worden naar het hoorhulpmiddel. Deze strategie is succesvol wanneer het duidelijk is bij welke sprekers de microfoons geplaatst moeten worden. Dit zal niet in alle werksituaties het geval zijn (denk aan een leraar met gehoorverlies in het basisonderwijs of een scheidsrechter op een voetbalveld). Gespecialiseerde adviesbureaus bieden oplossingen op maat, waarbij bijvoorbeeld een netwerk van microfoons wordt aangebracht op een werkplek.
Er zijn ook functiespecifieke technische oplossingen, zoals bijvoorbeeld een versterkte stethoscoop of een stethoscoop die wordt gekoppeld aan het hoorhulpmiddel.
9.10.4.1.5(2) Mogelijkheden en beperkingen van hoorhulpmiddelen
Hoortoestellen, BCD’s en CI’s maken geluiden optimaal hoorbaar, maar de verslechterde codering van het geluid in de gehoorzenuw (en verder richting de auditieve cortex) wordt niet opgelost. De hoorhulpmiddelen bieden immers geen nieuw oor. In geval van hoortoestellen en BCD’s is hierbij de nog resterende coderingsfunctie van het slakkenhuis bepalend en, in geval van een CI, de kwaliteit van activatie van de gehoorzenuw door de afgegeven stroompulsen.
Over het algemeen worden hoorhulpmiddelen optimaal afgesteld voor spraak. Het is echter niet altijd zo dat dat de belangrijkste geluidsbron is (denk aan alarmsignalen in een controlekamer of aan muziek voor muzikanten). Ook is het niet altijd zo dat de positie van een spreker overeenkomt met de richting waar de geluidsbewerking van het hoorhulpmiddel vanuit gaat (denk aan politiewerk).
De kwaliteit van de informatie die aan de hersenen wordt aangeboden (bottom-up) is weliswaar beter met hoorhulpmiddel dan zonder, maar nog steeds niet zo goed als bij het normale oor. Er blijft sprake van een verhoogd risico op fouten en er zal meer inspanning geleverd moeten worden, omdat er een groter beroep gedaan wordt op top-down processen.
9.10.4.1.6(2) Aanvulling van het geluid met informatie uit een ander domein
We kunnen ook het auditieve signaal verrijken met aanvullende informatie uit een ander domein. In werkomgevingen zoals meldkamers en ziekenhuizen, waar het cruciaal is om auditieve signalen snel op te merken en te herkennen, kunnen we deze signalen omzetten naar tactiele of visuele waarschuwingen. In werksituaties waar het verstaan van spraak van belang is, kan het signaal verrijkt worden met spraak-naar-tekst-applicaties. Dit zijn apps die op basis van automatische spraakherkenning het spraaksignaal vrijwel realtime omzetten naar tekst.
9.10.4.2(2) PERSOONSFACTOREN – begeleiden en versterken
In veel gevallen van gehoorverlies zal de kwaliteit van de bottom-up informatie ondanks technische interventies een knelpunt blijven en moet de werknemer met gehoorverlies op de werkplek alsnog een extra beroep doen op top-down processen, met als gevolg een grote luisterinspanning. Vooral overmatige vermoeidheid en een hoge mate van herstelbehoefte van werken kunnen tekenen zijn van overbelasting. In dit geheel, is het van belang om niet alleen aandacht te besteden aan het gehoorverlies en auditief functioneren, maar ook oog te hebben voor de persoon daarachter en interacterende factoren . De revalidatie moet zich in de breedte richten op het faciliteren van het uitvoeren van de benodigde top-down processen door de slechthorende werknemer.
Het verbeteren van het psychosociaal functioneren van de persoon met gehoorverlies kan ondersteund/versterkt worden door psychosociale begeleiding.
- Allereerst is psycho-educatie van belang, met als doel dat de persoon goed op de hoogte is van zijn/haar eigen gehoorbeperking en auditief functioneren en hoe die samenhangen met het functioneren op de werkplek.
- Ten tweede zal de begeleiding gericht zijn op verwerking van het hebben van gehoorverlies en de impact die dat heeft (gehad) op het werkende leven en het dagelijks leven.
- Ten derde zal begeleiding gericht zijn op ontrafeling van persoonskenmerken die van invloed zijn op die verwerking en op de manier waarop met de gevolgen van het gehoorverlies wordt omgegaan, de coping.
- Het persoonlijk functioneren van de persoon met gehoorverlies op de werkplek kan verder versterkt worden door job coaching.
- Ten slotte zijn gezondheid en comorbiditeit persoonlijke factoren die aandacht verdienen. Deze kunnen cognitieve processen ook belasten en daarmee het functioneren beïnvloeden.
Bovengenoemde begeleidende interventies hebben invloed op de persoonlijke factoren en daarmee op het functioneren en participeren op de werkplek.
9.10.4.3(2) ACTIVITEITEN – het functioneren faciliteren
Ook het communicatief functioneren van de slechthorende kan verbeterd en gefaciliteerd worden. De toepassing van bovengenoemde hulpmiddelen moet geleerd worden in een begeleidingstraject. Ook kan advies gegeven worden ten aanzien van de inzet van effectieve communicatiestrategieën, zoals gebruikmaken van en training in spraakafzien (‘liplezen’). Audiologisch gezien kan dit laatste het equivalent opleveren van het halveren van de afstand tot de spreker .
Vervolgens is het belangrijk om een duidelijk beeld te krijgen van overige factoren bij de persoon, die het functioneren positief of negatief beïnvloeden. Hierbij kan gedacht worden aan cognitieve, talige en communicatieve vaardigheden en het toepassen van strategieën om het signaal te verbeteren of verrijken, zoals strategisch plaatsnemen in de ruimte ten opzichte van stoorbronnen en de lichtinval bij het gebruiken van spraakafzien (‘liplezen’).
Andere interventies om het functioneren te faciliteren zijn het bespreekbaar laten maken van het gehoorverlies en wat de persoon nodig heeft in de interactie met collega’s en inzet van verrijking van het auditieve signaal zoals spraak-naar-tekst applicaties of een schrijftolk.
9.10.4.4(2) OMGEVINGSFACTOREN – steun organiseren
Het ICF-model laat zien dat net zoals de persoonlijke factoren ook de omgevingsfactoren aandacht behoeven, omdat ook zij van invloed zijn op het participeren van de werknemer met gehoorverlies op het werk. Voorbeelden van omgevingsfactoren zijn de mate van steun en begrip in de privésituatie, maar bij gehoor en werk zeker ook in de werksituatie.
Voorlichting kan gegeven worden aan de collega’s en werkgever. Het laten horen van een simulatie van het gehoorverlies van de persoon kan de inzichten en inleving van de betrokkenen verder verhogen. Het creëren van steun en begrip kan de werknemer bijvoorbeeld zelfvertrouwen geven (interactie met persoonlijke factoren) en de luisterinspanning verminderen.
De mate waarin een werknemer met gehoorverlies ondersteund wordt door naasten en vrienden in de privésituatie kan vergroot worden door voorlichting over het gehoorverlies en inzicht in aanpassingen die de communicatie kunnen verbeteren of vergemakkelijken. Hierbij kan gedacht worden aan iemand aankijken, een rustig spreektempo aanhouden, het verkleinen van de afstand en verminderen van omgevingsgeluiden.
9.10.4.5(2) PARTICIPATIE – werkomstandigheden aanpassen
Interventies gericht op het werkrooster, de werkzaamheden, de werkorganisatie en de werkomstandigheden zijn de expertise van de bedrijfsgeneeskundige. Die kan de bevindingen van betrokken professionals (bijvoorbeeld vanuit het audiologisch centrum) vertalen naar de praktijk en, in overleg met de werknemer, bepalen welke aanpassingen nodig zijn om de balans tussen de (auditieve) eisen en de (auditieve) mogelijkheden terug te vinden en te behouden. De bedrijfsgeneeskundige kan op deze manier het verschil maken tussen het wel of niet kunnen volhouden van een functie of het succesvol overstappen naar een andere functie waarin de werknemer met gehoorverlies wel duurzaam inzetbaar is. De bedrijfsgeneeskundige kan zich ook laten adviseren door een Klinisch ArbeidsGeneeskundige (KAG)
Specifieke factoren op het werk zijn de mate van regie over de verdeling van werkzaamheden over de dag of over de week en afwisseling in werkzaamheden die meer of minder een beroep doen op het auditief functioneren. Inzicht in deze factoren en eventuele interventies op dit vlak behoren tot het werkterrein van de arbeidsgeneeskunde.
Ook de werkomstandigheden kunnen worden aangepast om het functioneren van de slechthorende medewerker te verbeteren/vergemakkelijken. Stoorgeluid en galm zijn belangrijke oorzaken waardoor de gewenste informatie de luisteraar niet goed bereikt. De akoestiek van een werkplek kan aangepast worden om deze storende effecten te verminderen. De maatschappelijke aandacht voor hinderlijke geluiden op de werkplek benadrukt het belang van inzicht in de akoestiek op de werkplek en het identificeren van potentiële stoorbronnen. Simpele aanpassingen zoals het aanbrengen van akoestische schilderijen, kunnen de galm verminderen en de akoestiek verbeteren. Ook zijn veel onnodige stoorbronnen te verhelpen. Denk bijvoorbeeld aan het verplaatsen van printers, het verminderen van ventilatiegeluid of het vervangen van computers door een stillere variant. Dergelijke aanpassingen zijn niet alleen gunstig voor medewerkers met gehoorverlies, ook goedhorenden kunnen hiervan profiteren.
Sommige aanpassingen, zoals extra geluidisolatie om stoorgeluid uit andere ruimten of van buitenaf minder te laten doordringen, vragen een grotere investering. In die gevallen kan met akoestische metingen vooraf worden ingeschat of er voldoende effect bereikt kan worden, gegeven de auditieve capaciteiten van de individuele luisteraar. Met deze metingen kan de interventie ook achteraf geëvalueerd worden. Er zijn gespecialiseerde adviesbureaus die zich richten op dergelijke metingen en akoestische aanpassingen.
9.10.5(2) Hoorrevalidatie bij werk in lawaai (preventie)
Er is de afgelopen jaren steeds meer aandacht gekomen voor preventie van gehoorverlies door lawaai. Het belang van gehoorbescherming op werkplekken, waar sprake is van lawaai (> 80 dBA), is wettelijk vastgelegd en wordt doorgaans goed onderkend. Daar waar sprake is van gehoorverlies in combinatie met een werkplek waar gehoorbescherming geïndiceerd is, behoeft de hoorrevalidatie extra aandacht. De werkplek kan hierbij van invloed zijn op de keuzes die gemaakt worden bij de hoorrevalidatie. Er kan bijvoorbeeld gekozen worden voor hoortoestellen met oorstukjes die goed afsluiten (werking als otoplastieken) in combinatie met een goede begrenzing van de versterking. Moet de medewerker ook communiceren tijdens het werk in lawaai, dan kan gedacht worden aan oplossingen zoals IHO- hoortoestellen gecombineerd met kappen met daarin een communicatiesysteem. Of aan hoortoestellen met afsluitende oorstukjes die door middel van streaming gekoppeld worden aan solo-apparatuur of een communicatiesysteem, zoals portofoon (via bluetooth). Sommige oplossingen zoals kappen met een communicatiesysteem hebben ook een preventieve werking voor normaalhorenden, aangezien zij met zo’n systeem minder geneigd zullen zijn de gehoorbescherming (kortstondig) uit te doen of af te zetten om te kunnen communiceren. Door op deze manier breder te denken dan de werknemer met gehoorverlies kan een win-winsituatie voor preventie bereikt worden. De betrokkenheid van de lokale bedrijfsarts is hier belangrijk, bijvoorbeeld om draagvlak te creëren voor dergelijke oplossingen binnen de organisatie.
Draagt de werknemer met gehoorverlies die werkt in lawaai een BCD, dan bepaalt de mate en aard van het gehoorverlies of alsnog gehoorbescherming geïndiceerd is en in welke vorm.
Bij mensen met een CI is voor het geïmplanteerde oor gehoorbescherming niet relevant, omdat hoge geluidsniveaus via een Cl niet tot extra schade leiden. Hoorrevalidatie en preventie van lawaaischade hoeven elkaar doorgaans niet in de weg te staan. Ook hier is specialistische expertise vereist voor de audiologisch-technische revalidatie.
9.10.6(2) Zorglandschap
Er zijn in Nederland 1,5-2,5 miljoen mensen met gehoorverlies. Daarvan zijn ongeveer 224.000 in de werkzame leeftijd (CBS, 2019). Gelukkig ervaren de meeste van hen geen knelpunten. Fig.3 geeft een schematisch overzicht van het zorglandschap voor de thematiek “Gehoor en Werk”.
Het is van belang dat we in gezamenlijkheid zorgen dat we problemen met gehoorverlies op het werk tijdig herkennen en signaleren. Dit ligt primair bij de eerste lijn: huisarts, audicien en bedrijfsarts. Een aandachtspunt is dat gehoorverlies niet altijd wordt onderkend. Soms zijn mensen oververmoeid met een grote herstelbehoefte vanwege de top-down compensatie van een beginnend gehoorverlies. Professionals in de eerste lijn dienen hierop alert te zijn.
Gehoorverlies dat leidt tot knelpunten op het werk is een indicatie voor zorg vanuit een audiologisch centrum (AC). Op een AC is multidisciplinaire expertise aanwezig op het gebied van het gehoor, hoorrevalidatie en akoestiek, taal en communicatie, persoon en cognitie. Voor de technische hoorrevalidatie door middel van hoortoestellen werken AC’s samen met audiciens. Daarnaast wordt vanuit AC’s ook samengewerkt met externe behandelaars, zoals KNO-artsen, bedrijfsartsen en psychologen.
Voor complexe casuïstiek waarbij de klinisch arbeidsgeneeskundige, audiologische, psychosociale en communicatieve problematiek erg verweven zijn, kan verwijzing naar een gespecialiseerd centrum overwogen worden. In verschillende centra in Nederland maken gespecialiseerde klinisch arbeidsgeneeskundigen deel uit van het AC-team. Zo kan er in een interdisciplinair team een integraal beeld worden geschetst van het leven met gehoorverlies op de werkplek. Vanuit dit beeld kunnen vervolgens effectieve en evenwichtige oplossingen bedacht en in gang gezet worden . Om die oplossingen in de praktijk te realiseren en toekomstbestendig te implementeren op de werkplek is uiteraard intensieve samenwerking met de eigen bedrijfsarts een voorwaarde. Waar geïndiceerd, is ook de expertise van gespecialiseerde akoestische bureaus en begeleidende instanties (zoals bijvoorbeeld het UWV) een belangrijke aanvulling.
Referenties
Auteurs:
Guido Cattani en Bert van Zanten, 2024