Drs. Trudi de Koning is klinisch linguïst UMC Utrecht, Functiecentrum KNO); drs. Trudi de Koning is verantwoordelijk voor de inhoud van het hoofdstuk en dr. Pieter Lamoré (audioloog) voor de vormgeving. Commentaar is gegeven door drs. Esther Carrión (orthopedagoog), Rianneke Crielaard en Edith Hofsteede-Botden, respectievelijk klinisch linguïst en logopedist/spraak-taal patholoog Kentalis), Sipkje Spijksma, klinisch linguïst Auris.
11.1.1.1(2) Spraak- en taalontwikkelingsstoornissen bij kinderen – Inleiding
Sinds de jaren 90 van de vorige eeuw hebben de Audiologische Centra (AC’s) een steeds belangrijker taak gekregen in de spraak- en taaldiagnostiek bij kinderen. Huisartsen en jeugdartsen van consultatiebureaus verwijzen volgens de handreiking ‘Uniforme signalering van Taalachterstanden bij jonge kinderen met (een vermoeden van) een stoornis in de spraak-en taalontwikkeling’ naar een AC. Maar ook logopedisten verwijzen, via een huisarts of jeugdarts, kinderen naar een AC, wanneer hun behandeling onvoldoende effect heeft. Op de AC’s wordt gewerkt volgens het KITS-2 protocol. Dit protocol bevat multidisciplinaire diagnostiek naar de aard en de ernst van mogelijke spraak- en taalontwikkelingsstoornissen. Gehooronderzoek, de hoofdtaak van een AC, wordt in dit kader verricht om een gehoorstoornis als oorzaak van een achterstand in de spraak- en taalontwikkeling uit te sluiten.
In een taalonderzoek op een AC wordt gebruik gemaakt van verschillende algemene taaltests. Deze zijn door hun makers ontwikkeld om taalachterstanden of taalontwikkelingsstoornissen bij kinderen te kunnen blootleggen. Zo’n taaltest kan gericht zijn op de diagnostiek van één bepaald taalaspect. Een voorbeeld is de Peabody, voluit de ‘Picture Vocabulary Test’. Dit is een taaltest om het niveau van woordenkennis te meten en bedoeld voor een groot leeftijdsbereik. De meeste taaltests op de AC’s zijn kindertests zoals de Schlichting Tests voor Taalbegrip en Taalproductie, die ontwikkeld zijn voor Nederlandse en Vlaamse kinderen. De CELF-Preschool en CELF 5 NL komen uit Amerika en zijn voor het Nederlandse taalgebied aangepast en genormeerd.
Een ook in Nederland ontwikkelde testbatterij, die op de AC’s algemeen gebruikt wordt, is het ‘Testinstrumentarium Taalontwikkelingsstoornissen voor kinderen van 4 t/m 10 jaar (T-TOS). Deze testbatterij omvat taalaspecten waarvan uit onderzoek was gebleken dat het onderliggende factoren zijn voor een taalontwikkelingsstoornis bij kinderen. Die aspecten kunnen dus als elementen van een taalonderzoeksmodel aangemerkt worden. Het geeft een verdere onderbouwing van het onderzoeksmodel dat in de jaren ’90 van de vorige eeuw werd gehanteerd, en dat de volgende aspecten bevatte:
- A1 Spraakproductie
- A2 Auditieve vaardigheden
- A3 Grammatica (zinsbouw en woordstructuur)
- A4 Lexicon-semantiek (woorden en taalbegrip)
- A5 Pragmatiek (gebruik van taal in de sociale context).
Dit model, het ‘componentenmodel van Bishop’ genoemd, zorgde voor een nieuwe invulling van het taalonderzoek in Nederland. In de periode na 2010 zijn er opnieuw veranderingen opgetreden, hetzij omdat de normering van tests verouderde, of omdat er nieuwe tests op de markt verschenen. In dezelfde periode gingen in toenemende mate op de AC’s klinisch linguïsten en spraak-taalpathologen werken die expertise meebrachten op het gebied van analysemethoden van de spontane taal. Intussen kwam er in de diagnostiek, in logopedische behandelingen en in het onderwijs steeds meer aandacht voor de functie van het gehoor in de verwerking van talige informatie. Ook bij een normale uitkomst bij basale audiometrie (toon- en spraakaudiometrie) kunnen er onverklaarde luisterproblemen bestaan.
Het voorliggende hoofdstuk is bedoeld om diegenen, die professioneel te maken hebben met de spraak- taalontwikkeling van kinderen, zoals audiologen, KNO-artsen en audiologieassistenten, inzicht te geven in de huidige wijze van taalonderzoek op de AC’s, en informatie te bieden bij overleggen over kinderen met taalontwikkelingsstoornissen (TOS). Voor dat doel is een overzicht gemaakt van de tests die op dit moment in gebruik zijn, van de taalaspecten waarop ze gericht zijn en van de leeftijden waarbij ze toegepast worden. De verschillende tests worden aan het eind van dit hoofdstuk, volgens taalaspect en leeftijd in een schema geplaatst. In dit schema zijn “links” aangebracht die verwijzen naar een korte toelichting op de betreffende tests.
De vormgeving van het schema heeft niet als doel een hecht model te introduceren waarin precies is vastgelegd welke (deel)tests onder welke condities uitgevoerd dient te worden. Logopedisten en klinisch linguïsten/spraak-taalpathologen gebruiken hiervoor hun eigen protocollen. Om een hecht model te realiseren zouden we veel dieper moeten ingaan op de structuur van de verschillende tests. Het model dat bij deze vormgeving gehanteerd wordt is voor een groot deel hetzelfde als het componentenmodel van Bishop, maar bevat wel enkele aanpassingen en uitbreidingen. Zo hebben wij bij de indeling in taalaspecten bepaalde aspecten van de auditieve verwerking aan de door ons gekozen indeling (het model) toegevoegd.
Een veel uitgebreider (maar ook veel gedetailleerder) recent overzicht van tests is te vinden in de testwijzer ‘Overzicht Diagnostisch Instrumentarium spraak-taalonderzoek‘.
11.1.2.2(2). Indeling van de te onderzoeken taalaspecten
De volgende voorwaarden en taalaspecten komen aan de orde.
- Concentratie en luisterhouding
- Spraakproductie en gebruik van fonologische regels
- Auditieve vaardigheden
- Grammatica: morfologie/syntaxis (woordstructuren, zinsbouw)
- Lexicon (woordenschat) en semantiek (woord- en taalbegrip)
- Pragmatiek (gebruik van taal in sociale context) + communicatieve intenties.
De basis van deze lijst wordt gevormd door de vijf taalaspecten A1 – A5 uit de reeks die in Nederland rond 2000 het ‘componentenmodel van Bishop’ werd genoemd. Hieraan is toegevoegd het aspect ‘Concentratie en luisterhouding’, dat van toepassing is op de pre- en vroegverbale fase. Plaatsing van dit aspect op deze lijst vinden wij zinvol, omdat voor dit aspect tests beschikbaar zijn gekomen. Hetzelfde geldt voor het aspect Communicatieve Intenties.
De weergave van de aspecten is uitgewerkt en geschematiseerd in Tabel 1.
VOORWAARDEN | Receptief | Productief | |
A0 | Concentratie en luisterhouding (auditief en visueel) | ||
FUNCTIES | |||
A1-1 | Spraakproductie (algemeen) | x | |
A1-2 | Articulatie | x | |
A1-3 | Fonologie | x | |
A2-1 | Auditief geheugen | x | |
A2-2 | Auditieve discriminatie en spraakperceptie | x | |
A3 | Grammatica: morfologie/syntaxis (woordstructuur en zinsbouw) | x | x |
A4 | Lexicon (woordenschat) en semantiek (woord- en taalbegrip) | x | x |
A5-1 | Pragmatiek (gebruik van taal in sociale context) | x | x |
A5-2 | Communicatieve intenties (gerichtheid op communicatie) |
Tabel I. Indeling van de te onderzoeken taalaspecten
De aspecten A1, A2 en A5 zijn opgesplitst in deelaspecten. Men kan deze opsplitsing beschouwen als een anticipatie op de tests die voor deze deelaspecten beschikbaar zijn gekomen. Wat betreft de ‘Auditieve vaardigheden’ hebben we ervoor gekozen in Tabel I een splitsing aan te brengen tussen auditieve aspecten (zoals auditief geheugen) die tot de voorwaarden voor het spraakverstaan gerekend kunnen worden (A1-1) en functies die – op latere leeftijd – gebruikt worden bij het (auditief) herkennen van taal en spraak; deze laatste staan bij A2-2.
De meeste aspecten hebben een receptieve (R) en een productieve component (P). De Communicatieve Intenties (zie verder) betreffen als regel pragmatische aspecten en zijn om die reden ingedeeld bij A5. Ze spelen echter ook een rol in de pre- en vroegverbale fase.
11.1.2.3(2). Omschrijving van de taalaspecten
A0: Concentratie en luisterhouding
Een kind moet zijn aandacht richten op de geluidsbron / spreker om te kunnen horen wat er gezegd wordt. Daarnaast is het van belang dat de luisterhouding goed is. Met luisterhouding wordt bedoeld, dat het kind gericht moet zijn op de ander, oogcontact maakt en aandacht heeft voor hetzelfde onderwerp / voorwerp als de spreker.
Goed verstaan wat er gezegd wordt, vraagt een spanningsboog die voldoende lang is, volgehouden aandacht en een mogelijkheid om afleidende auditieve en visuele prikkels te onderdrukken.
A1-1: Spraakproductie (algemeen)
In de spraakontwikkeling van kinderen zijn er verschillende processen gaande waardoor de spraak geleidelijk steeds verstaanbaarder wordt. Er is een fonetisch ontwikkelingsproces waarin, na een periode van intensief brabbelen, de spraakmotorische mogelijkheden toenemen om spraakklanken in woorden steeds beter te kunnen vormen. De spraakmotorische verfijning neemt toe onder invloed van een voortschrijdende ontwikkeling in de spraakmotoriek. Anderzijds is er een proces gaande dat we het fonologische ontwikkelingsproces noemen en dat een taalgestuurd proces is. Kinderen leren dat er met verschillende fonemen/spraakklanken verschillende betekenissen uitgedrukt kunnen worden. Dit worden ‘fonologische contrasten’ genoemd. Een van de eerste fonologische contrasten is het verschil tussen de woorden papa en mama. Zodra een kind dit contrastverschil – ook in andere woorden – kent, is het contrast tussen plosief en nasaal (sonorant) verworven. Het logopedisch onderzoek naar stoornissen in de spraakontwikkeling richt zich zowel op het fonetisch en als op het fonologisch spraakontwikkelingsproces.
A1-2: Articulatie
Articulatie is de motorische vormgeving van spraakklanken. We beoordelen de articulatie van spraakklanken meestal in korte woorden. Bij ernstige articulatieproblemen wordt de uitspraak van losse spraakklanken (of lettergrepen) nauwkeurig onderzocht. Ook kan het analyseren van de uitspraak van meerlettergrepige woorden of van woorden in zinsverband centraal staan.
A1-3: Fonologie
De fonologie is de klankleer van de spraak en is onderdeel van het taalsysteem. Van belang om te weten is: hoe verloopt de fonologische verwervingsvolgorde? Wat kan er misgaan in het leren beheersen van het fonologisch systeem? Wanneer is een afwijkende fonologische ontwikkeling normaal en wanneer niet? Kennis van de normale en van de afwijkende fonologische ontwikkeling is van groot belang bij het onderzoek naar de fonologie van een kind. Het onderzoek naar de fonologie omvat de uitspraak van losse woorden (vaak uitgelokt met plaatjes), maar ook van woorden in de spontane taal. Om het fonologische ontwikkelingsniveau goed te kunnen interpreteren is het nodig om het algemene taalniveau van een kind te kennen. Meestal kijken we dan naar het taalbegrip.
De fonologie bevat een groot aantal regels die we tijdens onze kindertijd (onbewust) hebben opgepikt door volwassenen te horen spreken. Bij die regels moet men denken aan patronen in spraakklanken (de volgorde waarin de afzonderlijke klanken worden uitgesproken), aan combinaties waarin consonanten voorkomen (de samenstelling van de consonantclusters) en aan de ligging van de klemtonen. Wanneer een kind één of meerdere van deze klankregels niet of verkeerd toepast en er toch aan toe is voor zijn/haar leeftijd, spreken we van een fonologische stoornis. Een kenmerk daarvan is dat een kind zijn eigen regels verzint en deze consequent toepast. Zo’n ‘verzonnen’ regel noemen we een fonologisch proces of een vereenvoudigingsproces. Een kind met een fonologische stoornis kan één vereenvoudigingsproces gebruiken, of meerdere. Een voorbeeld is clusterreductie. Het kind laat bij een cluster (bijv. /br/) één letter weg, zoals ‘boek’ (broek). Een ander voorbeeld is ‘fronting’: het kind spreekt een klank die vanachter uitgesproken wordt (bijv. /k/) vooraan in de mond uit (bijv. /t/), zoals in ‘taas’ (kaas). Fonologische processen beïnvloeden de verstaanbaarheid. Het gevolg is dat het kind vaak niet begrepen wordt. Als het kind uit het voorbeeld hierboven bijvoorbeeld ‘taarten’ wenst voor haar verjaardag, bedoelt zij dan effectief taarten of kaarten?
De fonologische ontwikkeling is nauw verbonden met de semantische ontwikkeling. Kinderen verwerven fonemen niet geïsoleerd, maar op woordniveau. Eerst herkent het kind uit de ‘brei’ van de input woorden. Deze worden als betekenisvolle eenheden opgeslagen in het mentale lexicon. Van nieuwe woorden leren kinderen zowel de vorm als de betekenis.
Vanwege deze samenhang tussen het leren van woorden en het leren van klanken, is de grootte van de passieve en actieve woordenschat van belang voor de fonologische ontwikkeling. Kinderen met een kleinere woordenschat hebben minder lexemen en lemma’s in hun mentale lexicon opgeslagen. Daardoor hebben ze de beschikking over minder foneemreeksen en kunnen ze minder fonemen correct produceren dan kinderen met een grotere woordenschat. Anderzijds kunnen kinderen met een grote productieve woordenschat nog wel een fonologische stoornis hebben.
Lexemen worden in het brein niet als geheel opgeslagen, maar als lettergrepen of reeksen klanken die vaak in de taal voorkomen. Dat is efficiënter dan van ieder woord apart de vorm op te slaan. Hoe beter de organisatie van het mentale lexicon, des te beter kan een kind nieuwe woorden verwerven die fonologisch op elkaar lijken.
Bron: https://hanze.nl/taalexpert/
A2-1:Auditief geheugen
Het ‘auditief geheugen’ is een belangrijke vaardigheid om auditieve informatie vast te houden en te bewerken. Men spreekt van het verbaal werkgeheugen . In het verbaal werkgeheugen kan men de volgorde van spraakklanken, lettergrepen in een woord, woorden in een zin en gebeurtenissen in een verhaal onthouden. Dan is men aan het eind van een lange mededeling het begin niet weer vergeten. Bij kinderen met een taalontwikkelingsstoornis TOS komt een zwak verbaal werkgeheugen vaak voor.
A2-2: Auditieve discriminatie en spraakperceptie
Het aspect ‘auditieve discriminatie en spraakperceptie’ bevat vaardigheden/verworvenheden waarmee spraakgerelateerde geluidssignalen herkend worden en verwerkt worden tot spraak. Er zijn verschillende onderdelen:
- Auditieve discriminatie waarmee geluiden, woorden en (spraak)klanken van elkaar onderscheiden kunnen worden. Het kind hoort bijv. het verschil tussen een hard en een zacht geluid, tussen een /s/ en een /m/, maar ook het verschil tussen klanken die meer op elkaar lijken, zoals bijv. een /b/ en een /p/.
- Auditieve analyse; d.m.v. auditieve analyse kan iemand op het gehoor een zin opsplitsen in woorden, of een woord in lettergrepen of in de afzonderlijke spraakklanken:
- Auditieve synthese; d.m.v. auditieve synthese kan iemand opeenvolgende lettergrepen of klanken in de goede volgorde samenvoegen tot een woord.
A3: Grammatica: morfologie/syntaxis (woordstructuur en zinsbouw)
Dat kinderen als vanzelf in zinnen gaan spreken is een wonderlijk proces. De term universele grammatica, een begrip uit de theoretische taalkunde, verwijst naar een aangeboren grammaticaal gevoel. De grammaticale taalontwikkeling is een stapsgewijs proces. Via de 1, 2, 3-woorduitingen met een eenvoudige grammaticale opbouw verwerft een kind steeds langere zinnen van toenemende grammaticale complexiteit. In de beginfase is grammatica sterk verbonden met woordenschat en communicatie (pragmatiek). Kinderen maken met 1- en 2 woorduitingen hun communicatieve bedoelingen duidelijk. Deze vroeglinguale fase volgt een geheel eigen verwervingsvolgorde waarin bijv. het gebruik van hele werkwoorden (infinitieven) een normaal verschijnsel is, bijvoorbeeld ‘paardje eten’/’mama zitten”. Of mama ergens moet gaan zitten, of mama al zit, of dat het kind bij mama op schoot wil zitten kan alleen de luisteraar die de context kent, begrijpen. In de differentiatiefase breidt de zinsbouw uit. Er wordt geëxperimenteerd met vervoeging, verbuiging en woordvolgorde, zodat een werkwoordsvorm die eerst correct beheerst werd opeens foutief gebruikt wordt, bijv. ‘uitgekijken’/’gekeekt’. Het kind heeft een nieuwe regel ontdekt en past deze toe op verschillende werkwoorden. De omgeving reageert als vanzelf met een correctie en zo komt het kind weer een stapje verder.
Voor kinderen met een taalontwikkelingsstoornis (TOS) kan het zich eigen maken van een goede zinsbouw een groot probleem zijn. Vanaf het begin blijft hun grammaticale ontwikkeling achter bij die van leeftijdgenoten. Zij kunnen hun bedoeling veel beperkter duidelijk maken en hier ontstaat de bron van hun communicatienood. Met het ouder worden vallen hardnekkige fouten op in zinsstructuur (syntaxis), in vervoeging van werkwoorden /verbuiging van naamwoorden (morfologie) en in functiewoorden zoals voorzetsels en lidwoorden. Correct taalgebruik uit de omgeving heeft op deze kinderen te weinig effect.
Bron: Handboek Taalontwikkelingsstoornissen 2017 , TARSP-taalontwikkelingssschaal 2017 , Schaerlakens en Gilles, 2000 .
A4: Lexicon en Semantiek
Om een woord te leren, moet een kind zowel de klankcombinatie (de vorm) als de betekenis van dat woord leren. De geleerde woorden worden opgeslagen in het mentale lexicon. Semantiek is de wetenschap die zich bezig houdt met het toekennen van betekenissen aan woorden en zinnen en het gebruik van die betekenissen. Semantiek omvat onder meer de ontwikkeling van de woordenschat (de opbouw van het lexicon) en het verbinden van betekenissen aan woordvormen. Het begrijpen en gebruiken van woord- en zinsbetekenissen valt onder het begrip semantiek.
De vroege woordenschat bestaat vooral uit woorden die verwijzen naar tastbare objecten, personen en acties binnen de directe leefwereld van het kind. Kinderen met problemen in de semantische ontwikkeling hebben moeite met het opslaan van de vorm en de betekenis van nieuwe woorden in hun mentale lexicon en met het verbinden van vorm en betekenis. De woordenschat van kinderen met een taalontwikkelingsstoornis groeit langzamer dan die van kinderen met een normale taalontwikkeling. Het woordbegrip neemt niet voldoende snel toe en daarmee blijft de omvang van het lexicon achter. Kinderen met TOS vertonen vaak zoekgedrag naar woorden; dit wordt woordvindingsproblemen genoemd. Kenmerkend is: niet op de woorden kunnen komen die wel aanwezig zijn in het mentale lexicon.
Bron: https://hanze.nl/taalexpert/
A5-1: Pragmatiek
Pragmatiek beschrijft de vaardigheid om het taalgebruik aan te passen aan de gesprekspartner, de context en de situatie. De pragmatische ontwikkeling begint in de prelinguale periode van de taalverwerving en verloopt parallel aan de ontwikkeling van de andere taaldomeinen en is hiermee vast verbonden. Normaalhorende kinderen rond de leeftijd van 8 – 10 jaar beheersen de meeste pragmatische vaardigheden dusdanig dat zij als volwaardige gesprekspartner kunnen fungeren. De ontwikkeling van de pragmatische vaardigheden is, evenals de algemene taalontwikkeling, nauw verbonden met de cognitieve en sociaal-emotionele ontwikkeling. Zij wordt aangestuurd door dezelfde drie principes: de leeftijd van het taallerende kind, het taalaanbod van de omgeving en interne mentale processen zoals een aangeboren predispositie tot het verwerven van taal. Een belangrijke rol speelt het taalaanbod, in de vorm van de sociale en talige interactie van het kind met zijn omgeving. Het sociaal-emotionele functioneren van het kind bepaalt de kwaliteit en kwantiteit van de interactie van het kind met zijn omgeving.
Bron: https://hanze.nl/taalexpert/
A5-2: Communicatieve intenties
Het begrip ‘communicatieve intenties’ is te omschrijven als een actieve gerichtheid op de ander, teneinde bij die ander een doel te bereiken. De intentie tot communiceren brengt het kind ertoe om mentale concepten uit te drukken door middel van handelingen (sensomotorische acties, emotionele uitingen, spraak en spel) en gedachten en gevoelens te delen met anderen. De ontwikkeling van communicatieve intenties is van fundamenteel belang voor de taalontwikkeling en is de ‘motor’ van het tot taalgebruik leidende ontwikkelingsproces. De implicaties van het concept staan dus in een ontwikkelingspsychologisch kader. Bij kinderen die nog (vrijwel) niet spreken op een leeftijd waarop men dat wel zou verwachten, is het daarom van belang te onderzoeken in hoeverre zij communicatieve intenties hebben ontwikkeld, ook wanneer het gehoor niet normaal is en de omgevingstaal niet goed waargenomen wordt.
11.1.2.4(2). Indeling en beschrijving van de taaltests
Algemeen
In de voorafgaande paragraaf is in Tabel I een overzicht gegeven van de taalaspecten die in een logopedisch/linguïstisch onderzoek onderzocht worden. Voor het onderzoek van aspecten zijn er voor Nederlandstalige kinderen voor elk van die taalaspecten genormeerde tests beschikbaar. Daarmee kan de mondelinge taalvaardigheid van die kinderen gemeten worden en kan de vraag beantwoord worden of hun taalniveau in overeenstemming is met de leeftijdsnorm. Zoals aangekondigd is ons doel in dit hoofdstuk in een schema zichtbaar te maken welke tests voor elk taalaspect en voor elke leeftijd beschikbaar zijn en deze vermeldingen te linken naar een kort stukje tekst waarin te lezen is wat elke test inhoudt. Het model voor de rangschikking van die tests dat ons voor ogen staat is weergegeven in Tabel II. De te beschrijven tests staan – tenzij anders aangegeven – in het schema vermeld bij het betreffende taalaspect.
FUNCTIES | Preverbaal | Tests 2;0 – 4;11 | Tests 5;0 – 8;11 | Tests 9;0 – 12;11 | Tests 13;0 – 18;11 | ||||
Rec | Pro | Rec | Pro | Rec | Pro | Rec | Pro | ||
Concentratie/luisterhouding | Observatie | ||||||||
A1-1 | Test | Test | Test | Test | Test | Test | Test | Test | |
A1-2 | |||||||||
A1-3 | etc.↓ | etc.↓ | etc.↓ | etc.↓ | etc.↓ | etc.↓ | etc.↓ | etc.↓ | |
A2-1 | |||||||||
A2-2 | |||||||||
A3 | |||||||||
A4 | |||||||||
A5 | |||||||||
Communicatieve intenties |
Tabel II. Model voor de rangschikking van de taaltests volgens taalaspect en leeftijd. Elk vakje waarin zich het woord ’test’ bevindt is gereserveerd voor de weergave van de tests (één of meer) die op het betreffende taalaspect en de betreffende leeftijdscategorie betrekking hebben. De afkortingen ‘Rec’ en ‘Pro’ zijn van toepassing op tests waarin respectievelijk de receptieve taal en de taalproductie centraal staan.
Toelichtingen
De lezer dient er in enkele gevallen rekening mee te houden dat er in het schema sprake is van één hoofdtest die uit verschillende subtests is samengesteld. Dit geldt in de eerste plaats voor de Schlichting Test voor Taalproductie-II (STTP-II) . Deze is ontwikkeld door Schlichting en Lutje Spelberg en is een herziene uitgave van de Schlichting Test Taalproductie uit 1995. De test is bedoeld voor het meten van verschillende aspecten van de taalproductie en geschikt voor de leeftijdsgroep van 2;0 tot 7;0 jaar. De vijf subtests zijn, ondanks hun onderlinge samenhang, bij verschillende taalaspecten ingedeeld.
Het tweede geheel van subtests betreft de CELF-5-NL en CELF-Pre-NL . Dit zijn testbatterijen die de laatste jaren op grote schaal gebruikt worden door logopedisten. Het zijn uit het Engels/Amerikaans vertaalde en bewerkte taaltests. Ze werden ontworpen om een beeld te schetsen van zowel de algemene als de specifieke vaardigheden op het gebied van taal bij kinderen en jongeren van 5 t/m18 jaar. Het gaat om de sterke en zwakke kanten van de algemene taalvaardigheid van kinderen met begeleidingsgerichte aanknopingspunten wat betreft aanpak en therapie. Naast de Kernscore, die een indicatie geeft van de aanwezigheid van een taalprobleem zijn de subtests zo verdeeld dat er verschillende indexscores berekend kunnen worden: Receptieve Taalindex (RTI), Expressieve Taalindex (ETI), Taalinhoud Index (TII), Taalvorm Index (TVI) en Taalgeheugen Index (TGI). Deze indexscores geven een indicatie van de aard van de taalproblematiek. De CELF-Pre-NL is bedoeld voor kinderen van 3 t/m 6 jaar en is ontwikkeld als een uitbreiding voor een jongere leeftijdsgroep van de hiervoor beschreven CELF-5-NL .
De derde combinatie van tests is de T-TOS (Testinstrumentarium Taalontwikkelingsstoornissen), in 2013 door Verhoeven, Keuning, Horsels en Van Boxtel ontwikkeld in samenwerking met het Expertisecentrum Nederlands en Cito . De doelgroep bestaat uit goedhorende kinderen in de leeftijd van 4 t/m 10 jaar met mogelijk TOS. Het instrumentarium was vooral bedoeld voor het aanvragen van een onderwijsarrangement voor het Speciaal Onderwijs aan kinderen met TOS. De subtests zijn als volgt ingedeeld:
- Auditieve verwerkingsproblemen
- Spraakproductieproblemen
- Grammaticale problemen
- Lexicaal-semantische problemen
Verder zijn er tests die slechts één domein van de taalontwikkeling meten, zoals de Schlichting Test voor Taalbegripen en de Peabody Picture Vocabulary Test. De Schlichting Test voor Taalbegrip meet het begrip van gesproken zinnen. De lexicale component speelt hierbij een geringe rol. De secties lopen op in moeilijkheidsgraad wat betreft de zinslengte en de complexiteit van het te leggen verband tussen woorden binnen zinnen. De afname vindt plaats met behulp van allerlei materiaal, waaronder gebruiksvoorwerpen, modeldieren, modelbloemen en modelhuizen, en vijf verschillende vormen in de kleuren wit, zwart en blauw. Deze test is in Nederland de opvolger van de Reynell Test voor Taalbegrip en is genormeerd voor kinderen van 2;0 tot 7;0 jaar.
De Peabody Picture Vocabulary Test-III-NL meet eveneens één domein van de taalontwikkeling, namelijk de receptieve woordenschat. De PPVT-III-NL is een vertaling en bewerking van de Amerikaanse PPVT-III, waarmee internationaal veel onderzoek is gedaan. Daardoor is het mogelijk onderzoeksresultaten onderling te vergelijken. Woordbegrip vertoont een hoge samenhang met begrijpend lezen. De PPVT-III-NL bevat een groot aantal testplaten met telkens 4 afbeeldingen. De proefpersoon kiest de juiste afbeelding bij een mondeling aangeboden woord. De test is bedoeld voor kinderen en volwassenen in de leeftijd van 2;3 t/m 90 jaar met het Nederlands als eerste taal.
Tenslotte dient men er rekening mee te houden dat de indeling in vier leeftijdscategorieën in het schema in Tabel III voor enkele tests niet goed overeenstemt met de leeftijdscategorie waarbij de betreffende test toegepast dient te worden. Dergelijke discrepanties zijn te verdedigen omdat de tabel niet bedoeld is als gebruiksaanwijzing voor het uitvoeren van de tests, maar om inzicht te geven in de achtergronden van de betreffende tests en hun onderlinge samenhang. Ook wordt nog vermeld dat in het schema, bij de keuze voor de tests, bij voorkeur COTAN-goedgekeurde tests worden besproken . Behandelingsmethoden worden niet besproken.
Vergelijking van testscores
In de praktijk worden, voor het stellen van een diagnose, uitkomsten van taaltests vaak gecombineerd. Met deze praktijk is in de opzet van het straks te presenteren schema (Tabel III) geen rekening gehouden. Het schema heeft alleen als doel, zoals eerder aangegeven, duidelijk te maken wat de betreffende test op de betreffende plaats in het schema inhoudt. Voor het in elkaar omrekenen van scores wordt gebruik gemaakt van de ’testscoreliniaal’. Dit is een methode om de diverse scores en standaarddeviaties vergelijkbaar te maken. Een beschrijving van het gebruik van deze testscoreliniaal vereist een paragraaf op zich en valt vooralsnog buiten het kader van dit Leerboek. Zie ook: (www.hanze.nl).
Beschrijving van de tests
A1-1. Spraakproductie – algemeen
- Woordrepetitie: 4;0-6;0 jaar, productief
- Onderzoek naar de articulatievaardigheid van spraakklanken in uiteenlopende posities in woorden
- Na aanbod via PC-luidspreker spreekt het kind het woord na; de testleider geeft digitaal aan: juist/niet juist
- Pseudo-woordrepetitie: 4;0-10;0 jaar, productief
- Onderzoek naar de articulatievaardigheid van spraakklanken in uiteenlopende posities in niet-bestaande woorden
- Na aanbod via PC-luidspreker spreekt het kind het woord na, de testleider geeft digitaal aan: juist/niet juist
- Diadochokinese: 4;0-10;0 jaar, productief
- Onderzoek naar de vaardigheid in spraakmotoriek d.m.v. naspreken van reeksen betekenisloze lettergrepen
- Na aanbod via de luidspreker spreekt het kind het woord na, de testleider geeft digitaal aan: juist/niet juist
A1-2. Articulatieonderzoek
- Onderzoek van de spraakklankproductie van kinderen vanaf ongeveer 2 jaar; elk gesproken woord bevat een doelklank.Via het benoemen van plaatjes wordt geregistreerd op een scoreformulier welke doelklanken correct uitgesproken worden (percentage correct) en van welke doelklanken de uitspraak foutief is (foutenanalyse).Er zijn twee testmappen:
- NAO: doelklanken worden systematisch onderzocht in allerlei posities in woorden volgens de gebruikelijke ontwikkelingsvolgorde van articulatieplaats. Ook het uitspreken van meerlettergrepige woorden kan onderzocht worden.
- NAO VV: doelklanken worden onderzocht in Verwervings Volgorde, leeftijd 3 t/m 10 jaar
- Het Computer Articulatie Instrument is een computerprogramma voor het diagnosticeren van spraakstoornissen bij Nederlandstalige kinderen (leeftijdsgroepen 2-3 jaar en 4-6 jaar). Het instrument kan gebruikt worden voor een beoordeling van de spraakmotorische en de fonologische ontwikkeling.
A1-3. Fonologische stoornissen
Er zijn productieve en receptieve tests om de fonologie van kinderen te onderzoeken. Met receptieve testonderdelen wordt onderzocht in hoeverre een kind klankverschillen binnen woorden of tussen woorden waarneemt. In sommige testonderdelen zit zowel een productief als een receptief deel, beide bedoeld om het fonologisch bewustzijn te onderzoeken.
- Onderzoek van de fonologische ontwikkeling in woorden en onderzoek welke fonologische processen aanwezig zijn
- Plaatjestest geeft de mogelijkheid tot screening of tot uitgebreid onderzoek; fonologische processen (in woorden) die een kind gebruikt worden vergeleken met de fonologische processen in de normale fonologische ontwikkeling
- Beoordeling van de correctheid van de klankrealisatie
- Bepaling van de verwerving van contrastgraden
- Inventarisatie van fonologische processen bij de fonologische leeftijd, taalleeftijd en kalenderleeftijd
- Onderzoek naar de fonologische verwerkingsvaardigheid door het laten nazeggen van bestaande en niet-bestaande woorden.
- Het is een vrij taal-onafhankelijke test die zinvol kan zijn in het taalonderzoek bij meertalige kinderen
- Er zijn twee scores mogelijk: alle woorden (PsQ) en alleen pseudowoorden (PsQ2)
- Identificeren van klanken, woorden, lettergrepen
- Uitvoeren van auditief aangeboden opdrachten
De auditieve onderdelen zijn moeilijk in te delen in receptief/productief, omdat via de productie wordt onderzocht hoe de auditieve vaardigheden zijn.
- Meting van het fonologisch werkgeheugen
- Naspreken van reeksen woorden, oplopend in lengte, uit de woordenschat van kinderen
- Onthouden van woorden
- Naspreken van woordenreeksen, oplopend in lengte
A2-2. Auditieve discriminatie en spraakperceptie
- Auditieve discriminatie: leeftijd 4;0-8;0 jaar – receptief
- Onderzoek of minimale klankverschillen in woordparen gehoord worden
- Na aanbod via PC-luidspreker maakt het kind een keuze door een en de twee symbolen (hetzelfde/verschillend) aan te klikken.
- Woordherkenning: leeftijd 4;0-10;0 jaar – receptief of productief
- Onderzoek of onvolledig uitgesproken woorden herkend worden
- Na het aanbod via een PC-luidspreker noemt het kind het doelwoord; de testleider geeft digitaal aan: juist/niet juist.
A3. Morfologie en syntaxis
- Meten van het begrip van gesproken zinnen, toenemend in lengte en complexiteit
- Met een A3-formaat platenmap en met spelmateriaal krijgt het kind verbale opdrachten aangeboden, die nauwkeurig uitgevoerd moeten worden.
- Meting van de expressieve grammaticale ontwikkeling; syntaxis en morfologie
- Met een platenmap en met spelmateriaal lokt de testleider het kind uit om bepaalde zinsstructuren te gebruiken
- De methodiek bestaat uit functionele imitatie van taalstructuren en het laten aanvullen van zinnen
- Zinnen Begrijpen (ZB), leeftijd 3;0-6;11 jaar
- Onderzoek naar het begrijpen van zinnen
- Een plaatje aanwijzen dat de aangeboden zin weergeeft
- Begrippen en Aanwijzingen Volgen (BAV): leeftijd 3;0-6;11 jaar
- Onderzoek naar het kunnen opvolgen van verbale instructies
- Aanwijzen van voorwerpen in platenboek in de aangegeven volgorde
- Woordstructuur (WS): leeftijd 3;0-6;11 jaar
- Onderzoek naar de grammaticale vervoeging (van werkwoorden) en de verbuiging (van naamwoorden)
- Bij een afbeelding een zin aanvullen met de gevraagde woordvorm
- Zinnen Herhalen (ZH): leeftijd 3;0-6;11 jaar
- Onderzoek naar het kunnen naspreken van zinsstructuren van toenemende grammaticale complexiteit
- Nazeggen van door de testleider uitgesproken zin
- Zinnen Begrijpen (ZB): leeftijd 5;0-8;11 jaar
- Onderzoek naar het begrijpen van zinnen
- Een plaatje aanwijzen dat de aangeboden zin weergeeft
- Linguïstische Concepten (LC): leeftijd 5;0-8;11 jaar
- Onderzoek naar het kunnen opvolgen van verbale instructies
- Aanwijzen van plaatjes volgens genoemde opdracht
- Aanwijzingen Volgen (AV): leeftijd 5;0-18;11 jaar
- Onderzoek naar het kunnen opvolgen van verbale instructies
- Aanwijzen van vormen (driehoek, cirkel, vierkant, X) in verschillende kleuren (wit/zwart) en grootte in de genoemde volgorde
- Zinnen Formuleren (ZF): leeftijd 5;0- 18;11 jaar)
- Onderzoek van de actieve zinsbouw
- Bij een situatieplaat een passende zin vormen met een gegeven woord
- Zinnen herhalen (ZH): leeftijd 5;0-18;11 jaar
- Onderzoek naar het kunnen naspreken van zinsstructuren van toenemende grammaticale complexiteit
- Nazeggen van door de testleider uitgesproken zin
- Woordstructuur (WS): leeftijd 5;0-18;11 jaar
- Onderzoek van de grammaticale vervoeging (van werkwoorden) en de verbuiging (van naamwoorden)
- Bij een afbeelding een zin aanvullen met de gevraagde woordvorm
- Zinnen Samenstellen (ZS): leeftijd 9;0-18;11 jaar
- Onderzoek naar het kunnen vormen van zinnen vanuit visueel aangeboden woordgroepen
- Combineren van woorden/woordgroepen tot goede zinnen in semantisch en grammaticaal opzicht.
- Receptieve Zinsbouw (leeftijd 4;0-8;0 jaar)
- Toetsing van de kennis van de zinsbouw via een variatie aan syntactische categorieën (o.a. woordvolgorde, voorzetsels, persoonlijke voornaamwoorden, passief constructie, relatieve bijzinnen)
- Plaatjes worden op het computerscherm, getoond gevolgd door de mondelinge aanbieding van een zin
- Het kind maakt zelfstandig een keuze door een plaatje aan te klikken.
- Grammaticabeoordeling (leeftijd 8;1-10;0 jaar)
- Toetsing van de kennis van de correctheid van de zinsbouw (o.a. woordvolgorde, verbuiging, vervoeging, agreement)
- Via de PC-luidspreker worden incorrecte en correcte zinnen aangeboden; het kind geeft digitaal aan of de zin goed of fout is.
- Woordvorming (leeftijd 4;0-10;0 jaar)
- Toetsing van het toepassen van enkele morfologische regels (meervoud, vergelijkende en overtreffende trap, verleden tijd, voltooid deelwoord)
- Via plaatjes en een aanvulzin wordt het kind uitgelokt de doelstructuur te zeggen.
- Onthouden van zinnen (leeftijd 4;0-10;0 jaar)
- Onderzoek naar het vermogen om zinsstructuren reproduceren die variëren van 9 tot 15 woorden
- Na verbaal aanbod van testleider spreekt het kind de zin precies na
A4. Lexicon/semantiek
- Elementaire Concepten (EC): leeftijd 3;0-6;11 jaar
- Onderzoek naar de kennis van eenvoudige talige begrippen
- Aanwijzen van een plaatje uit vier afbeeldingen waarop het beoogde concept is afgebeeld
- Woordcategorieën receptief (WCR): leeftijd 4;0-6;11 jaar
- testen van woordenkennis door het aanwijzen van de voorwerpen/begrippen die bij elkaar horen
- Actieve Woordenschat (AW): leeftijd 3;0-6;11 jaar
- Onderzoek naar de Actieve Woordenschat (AW)
- Benoeming van platen (ding, persoon, activiteit)
- Woordcategorieën expressief (WC-E): leeftijd 4;0-611 jaar
- Onderzoek naar de kennis van relaties tussen woorden (passieve woordenschat)
- Bij afbeeldingen aangeven waarom twee woorden verwant zijn
- Woordcategorieën (WC): leeftijd 5;0-18;11 jaar
- Onderzoek naar de kennis van relaties tussen woorden (passieve woordenschat)
- Bij afbeeldingen en/of mondeling aanbod aangeven welke twee woorden verwant zijn
- Tekstbegrip (TB): leeftijd 5;0-18;11 jaar
- Onderzoek naar het begrijpen van een korte mondeling aangeboden tekst (eigen tekst per leeftijdsgroep)
- Vragen beantwoorden over de aangeboden tekst
- Semantische Relaties (SR): leeftijd 9;0-18;11 jaar
- Onderzoek naar het inhoudelijk begrijpen van zinnen.
- Vragen over een zin (verbaal en visueel aangeboden) beantwoorden door uit 4 antwoordmogelijkheden de 2 juiste te kiezen
CELF-5-NL-LEXSEM-P (Lexicaal Semantisch Productief)
- Definities van Woorden (DW): leeftijd 9;0-18;11 jaar
- Onderzoek naar de vaardigheid om uitleg te geven over een woordbetekenis.
- Een woord omschrijven dat in een zin wordt gebruikt.
- Meting van de receptieve woordenschat, het woordbegrip (WB)
- Bij een keuze uit 4 de afbeelding aanwijzen die het verbaal aangeboden woord weergeeft
STTP-II-WO Schlichtingtest voor Woordontwikkeling (WO): leeftijd 2;0-7;0 jaar
- Meten van actieve woordenschat
- Benoemen van platen via het aanvullen van zinnen
T-TOS-LEXSEM-R (Lexicaal Semantisch Receptief)
- Receptieve woordenschat: leeftijd 4;0-10;0 jaar
- Onderzoek naar de passieve woordenschat
- Bij vier plaatjes op PC-scherm wordt het doelwoord mondeling aangeboden via de PC-luidspreker; het kind maakt een keuze door een plaatje aan te klikken
- Impliciete betekenis: leeftijd 4;0-10;0 jaar
- Onderzoek van het taaldenken via impliciete beweringen
- Bij twee situatieplaten op PC-scherm wordt de testzin uitgesproken; het kind kiest de bijbehorende situatieplaat via aanklikken
- Productieve woordenschat: leeftijd 4;0-10;0 jaar
- Onderzoek naar de actieve woordenschat
- Met een platenboek wordt het benoemen van afbeeldingen uitgelokt door testleider
A5. Pragmatiek
- Pragmatiekprofiel (PP): leeftijd 5;0-18;11 jaar (genormeerd)
- Het beoordelen van communicatieve intenties en conversatievaardigheden
- Checklist Pragmatiek in Activiteiten: leeftijd 9;0-18;11 jaar (niet genormeerd)
- na 3 gezamenlijke spelactiviteiten het communicatief gedrag (nonverbaal en verbaal) van het kind beoordelen via een ckechklist.
Nijmeegse Pragmatiek Test (NPT) is geen algemene taaltest; het is de enige test waarmee de productieve pragmatiek gemeten kan worden bij kinderen van 4;0 tot 7;0 jaar. De test bestaat uit drie categorieën onderzoeken:
- Communicatieve Functies (CF)
- Conversatievaardigheden (CV)
- Verhaalopbouw (VO)
Er wordt bij het testen gebruik gemaakt van een schaalmodel van een huis, een testmap met negen situatieplaten en aanvullend spelmateriaal. Om naast de onderzoekssituatie informatie te krijgen over de verbaal pragmatische vaardigheden in alledaagse situaties, bevat het instrument twee aanvullende vragenlijsten; een voor de ouder/ verzorger en een voor de leerkracht
- Meting van de narratieve vaardigheden aan de hand van een beeldverhaal.
- Bij 10 opeenvolgende actieplaten vertelt de testleider het verhaal; vervolgens vertelt het kind dit verhaal zo exact mogelijk na.
- Vragenlijst voor ouders met als doelgroep: kinderen die in zinnen spreken. Leeftijdsgroep: leeftijd 4;0 – 15;6 jaar
- In 70 vragen geven ouders antwoorden over het spreken en de communicatievaardigheden van hun kind.
- Uitkomsten betreffende: Algemene Communicatiescore, Sociale Interactiescore, Pragmatiekscor
CIO (Communicatieve Intentie Onderzoek) . Meting van de kwaliteit en het niveau van de ontwikkeling van Communicatie Intenties bij jonge kinderen die niet of nauwelijks spreken. Uitvoering: In spelsituaties worden bepaalde communicatieve vaardigheden uitgelokt met specifiek spelmateriaal. Normen: 1;4 – 2;5 jaar.
Diversen (tests niet geplaatst in schema Tabel III)
- De TAK (Taaltoets Alle Kinderen) is een vervanging van de Taaltoets Allochtone Kinderen (1986) en is bedoeld voor het opsporen van taal-leerproblemen op school. De normering volgt de groepen in het basisonderwijs, groep 1 t/m groep 5.Voor Nederlandstalige kinderen wordt de TAK momenteel niet vaak meer gebruikt, omdat er betere en leeftijdsgenormeerde taaltests bestaan. Voor kinderen met een overwegend anderstalige thuissituatie wordt de test nog wel gebruikt i.v.m. de aanwezige normen voor enkele groepen (meertalige kinderen). De test wordt in dit hoofdstuk niet besproken.
- De Renfrew Taalschalen Nederlandse Aanpassing (RTNA) zijn in 2014 voorzien van normen voor Nederlandse en Vlaamse kinderen van 4;0-10;0 jaar . het bestaat uit 3 onderdelen:
- Woordvinding Woordenschat Test (WWT), een test om woordvindingsproblemen op te sporen.
- Actie Platen Test (ATP): zinnen worden uitgelokt bij platen om de kwaliteit van informatieoverdracht te testen.
- Bus Verhaal Test (BVT): navertellen van een modelverhaal bij platen geeft een indicatie van het gebruik van zinnen, toepassing van woorden/uitdrukkingen en van de mate van informatieoverdracht.
- TARSP: voor kinderen van 1-4 jaar kan het grammaticale ontwikkelingsniveau wordt bepaald op basis van ongeveer 40 spontane zinsstructuren; ook is een analyse van de interactie mogelijk ( reacties en spontane taaluitingen). In de nieuwste handleiding wordt een overzicht gegeven van de grammaticale ontwikkeling van normaal sprekende kinderen tussen 4-6 jaar. Met TARSP is diagnostiek mogelijk, maar het geeft ook gerichte aanknopingspunten voor grammaticale therapie.
- GRAMAT : 100 zijn via een audio of video-opname verzameld en worden morfo-syntactisch geanalyseerd volgens de frequentiegegevens van Nederlands sprekende kinderen tussen 1-4 jaar. De analyse maakt duidelijk waar een kind zit in de grammaticale ontwikkeling en welke structuren gestimuleerd moeten worden. Met een computer programma (Roelofs, 1996) kon de grammaticale analyse sneller uitgevoerd worden. Dit programma is verouderd.
- STAP : is genormeerd voor kinderen van 4;0-8;0 jaar en geeft de mogelijkheid om spontane taal van kinderen grammaticaal nauwkeurig te analyseren. Hiervoor zijn 50 vrije uitingen nodig. Tevens kan de interactie beoordeeld worden via semantisch/pragmatische analyse van spontane taal.
11.1.2.5(2). Ordening van de tests naar taalaspect en leeftijd van het kind
Tabel I. Bovenstaand schema is onderdeel van Hfdst.11.1.2(2) van het Leerboek over de toepassing van taaltests in de diagnostiek van spraak en taalstoornissen. De informatie en de vormgeving van het schema zijn er op gericht de audiologische lezer een oriëntatie te bieden bij overleggen over kinderen met TOS. Testen die belangrijk zijn staan vet gedrukt. Auteurs: Pieter Lamoré en Trudi de Koning.
Referenties
Auteur
Trudi de Koning en Pieter Lamoré
Revisies
17 oktober 2018, referenties oktober 2021, januari 2023