2.7.2.1(2). De perceptie van twee gecorreleerde geluidsbronnen
In afgesloten ruimten hebben we zelden te maken met één enkele geluidsbron. Het geluid wordt gereflecteerd tegen muren, plafonds, obstakels enz. In een akoestisch gedempte ruimte zoals een huiskamer treden weinig reflecties op, terwijl in een galmende ruimte, zoals een concertzaal of kerk, veel reflecties optreden. Dan kan men volgens de geometrische akoestiek virtuele geluidsbronnen aanwijzen die een geluid afstralen dat een hoge samenhang (coherentie, correlatie) vertoont met het oorspronkelijke geluid maar dat in het algemeen later, zwakker, en vanuit andere richtingen aankomt bij de oren van de luisteraar.
We beperken ons voorlopig gemakshalve tot de beschouwing van twee identieke, ten opzichte van elkaar vertraagde en/of verzwakte, bronnen S0 en St in het horizontale vlak, in een configuratie zoals geschetst in Fig.1 en gerealiseerd in een echovrije ruimte. De vertragingstijd t en het intensiteitsverschil zijn onafhankelijk (elektrisch) instelbaar. Voor normale continue (lopende) spraak, met voor het gemak voorlopig gelijk gehouden intensiteit aan linker en rechter luidspreker, kunnen dan als functie van t drie subjectief onderscheidbare gebieden worden vastgesteld:

Fig.1. Lokalisatie bij twee ten opzichte van elkaar vertraagde geluidsbronnen S0 en Stin het horizontale vlak, voor normale spraak. De dikke lijnen in het rechter gedeelte van de figuur geven aan vanuit welke richting, afhankelijk van t, de spraak gehoord wordt. Voor t > 40 ms komt de spraak zowel uit de linker als de rechter (als echo) luidspreker.
- Vertragingstijd 0 < t <1 ms
Bij een vertragingstijd 0 < t <1 ms is er sprake van ‘samensmelting’ van de twee bronnen. Men neemt één – virtuele – geluidsbron waar, gepositioneerd tussen de twee luidsprekers . De positie van deze virtuele bron is een functie van t en van het intensiteitsverschil. In zekere zin is het percept vergelijkbaar met de situatie bij lateralisatie (Hfdst.2.7.1(2), Par.3), zij het dat de bron niet in het hoofd (‘Inside the Head Locatedness’ – IHL) maar buiten het hoofd wordt gelokaliseerd. In dit verband zij nog vermeld dat IHL – toch – optreedt, wanneer de signaalaansluiting aan een van de luidsprekers wordt omgepoold. Een IHL lijkt steeds dan op te treden, wanneer de interaurale intensiteit- en faserelaties in conflict zijn met de natuurlijke situatie. - Vertragingstijd 1 < t < 40 ms
Voor vertragingstijden 1 < t < 40 ms treedt het zogenaamde ‘precedentie-effect’ (in het Engels ‘precedence effect’) op, voorheen ook wel de ‘wet van het eerste golffront’ genoemd. Hierbij wordt de richting waarin het geluid wordt waargenomen gedomineerd door de luidspreker die het onvertraagde geluid (het eerste golffront) afstraalt. De bijdrage van de tweede luidspreker komt slechts tot uiting in een verhoogde luidheid van het – totale – geluid, als een ‘(ver)kleuring’ van het geluid ten gevolge van het verschijnsel van de herhalingstoon (Hfdst.2.4.1(2), Par.4) en in een subjectieve verbreding van de geluidsbron. Een soortgelijk effect treedt soms op wanneer van een abrupt geschakelde zuivere toon alleen de kortdurende inschakeling wordt aangeboden aan de éne luidspreker en de toon als geheel aan de andere. De inschakeling bepaalt dan de richting, terwijl de relatief langdurende duurtoon, afgestraald door de andere luidspreker, de totaalindruk bepaalt zoals het sinuskarakter, de luidheid en de duur. Dit verschijnsel heet het ‘Franssen-effect’ . - Vertragingstijd t > 40 ms
Voor lange vertragingstijden t > 40 ms is er geen sprake meer van fusie. In plaats van één geluidsbron worden er twee waargenomen, ongeveer overeenkomend met de posities van de luidsprekers. Het laatst komende geluid wordt als (storende) echo waargenomen.
We onderwerpen nu het eerste gebied (vertragingstijd 0 < t < 1 ms) aan een nadere beschouwing. Dit gebied is relevant voor de klassieke ‘stereoweergave’ met behulp van twee luidsprekers, zoals geschetst in Fig.1. Te beginnen met K. de Boer (1940) hebben vele onderzoekers vastgesteld dat met behulp van de onafhankelijke invloed van verschillen in tijd en intensiteit aan linker en rechter luidspreker een virtuele geluidsbron (‘auditory event’) kan worden waargenomen in de ruimte vóór de luisteraar. Fig.2 geeft een samenvattend beeld van het waarnemingsgedrag van de gemiddelde luisteraar voor breedbandige signalen. Men kan zien dat men voor stereofonische geluidsweergave gebruik kan maken van zowel verschillen in intensiteit en tijd afzonderlijk, als van combinaties van deze twee. Zie b.v. de werklijn A´-A´´. Welke strategie men in de praktijk zal volgen hangt mede af van de tijdens de geluidsregistratie gebruikte typen microfoons en hun opstelling.

Fig.2. De richting van de waargenomen virtuele geluidsbron (‘auditory event’) tijdens geluidsweergave met luidsprekers gearrangeerd in de klassieke stereo-opstelling, als functie van het verschil in tijd en verschil in intensiteit van de luidsprekersignalen. De opstelling is geschetst in het linker gedeelte van de figuur. Er geldt ΔL = L(St) – L(S0). Veranderingen in richting treden alleen in het gebied tussen de lijnen met de arceringen op. Er is gebruik gemaakt van breedbandige signalen.
Tenslotte het mediaanvlak. Ook bij aanwezigheid van meerdere gecorreleerde bronnen in het mediaanvlak kan de vorming van een virtuele geluidsbron optreden, mits de looptijdverschillen klein zijn. Bij grotere looptijdverschillen geldt weer de ‘wet van het eerste golffront’ (‘precedentie-effect’). Voor looptijdverschillen t kleiner dan zeg 1 ms wordt een virtuele bron waargenomen waarvan de richting op een nogal grillige wijze afhangt van t. Er ontstaat niet een geleidelijke verschuiving, bij voorbeeld, van achter naar voren, maar het geluid wordt afwisselend dan weer eens boven, dan weer achter, dan weer vóór gelokaliseerd. Men kan dit verklaren door gebruik te maken van het ‘kamfilter’ ” dashicon=”dashicons-book-alt” color=”#000000″ size=”16px” underline=”0″][/glossary_tooltip], zoals besproken in Hfdst.2.4.1(2), Par.4. en de vorm van dit filter te combineren met de richtingbepalende frequentiebanden besproken in Hfdst.2.7.1(2) Par.4, Fig.8). Tengevolge van optelling (interferentie) van oorspronkelijk en herhaald geluid wordt het oorspronkelijke geluidsspectrum gemodificeerd (lineair vervormd). In afhankelijkheid van t worden bepaalde frequentiegebieden versterkt en andere verzwakt, dit alles in de vorm van een kamfilter. Wanneer versterkte frequentiegebieden eenduidig samenvallen met een of meerdere richtingbepalende frequentiebanden, dan wordt het geluid gehoord uit de dienovereenkomstige richting.
2.7.2.2(2). Binaurale versus monaurale detectie bij stoorgeluid
Uit ervaring weten we dat de waarneming van spraak nadelig kan worden beïnvloed door stoorlawaai zoals verkeerslawaai, gelijktijdige sprekers (geroezemoes), of ook door reflecties (galm) van de spraak zelf . Desalniettemin zijn we in het algemeen in staat ons te concentreren op een bepaalde spreker. Maar als de luisteraar één oor blokkeert, wordt de spreker veel moeilijker te verstaan. We noemen dit het ‘cocktail party effect’. In de meeste gevallen is er sprake van maskering van het ene geluid door het andere. Maskering is in eerste instantie een monaurale aangelegenheid, maar het cocktail party effect duidt er op, dat de situatie bij twee-orig luisteren significant anders is als bij één-orig luisteren.
De volgende observatie bevestigt dit. Een bandopname gemaakt in mono reproduceert het achtergrondlawaai subjectief sterker dan men (met twee oren) ervoer tijdens de opname. Blijkbaar is het centraal zenuwstelsel in staat bij twee-orig luisteren stoorlawaai selectief te onderdrukken, zodat als het ware een verbetering van de signaal-ruis verhouding optreedt. Slechthorenden die met of zonder hoortoestel nog wel een gesprek onder vier ogen kunnen voeren, kunnen dat in groter gezelschap, zoals tijdens een cocktail party of vergadering, veel minder goed en ze voelen zich dan zeer gehandicapt. Blijkbaar is enerzijds elk oor afzonderlijkminder instaat bronnen te selecteren, b.v. door een achteruitgang in de frequentieanalyse, anderzijds kan de binaurale waarneming gestoord zijn, b.v. door een ongelijkheid in de kwaliteit van de oren .
We zullen hierna zowel monaurale als binaurale aspecten van de detectie van geluid in aanwezigheid van stoorgeluid beschouwen. We beperken ons daarbij tot de beschouwing van twee geluidsbronnen, waarbij de ene bron het te detecteren signaal afstraalt en de andere bron een stoorgeluid (maskeerder) of een herhaling (reflectie) van het signaal zelf. We zijn geïnteresseerd in o.m. het verloop van de spraakverstaanbaarheid als functie van de eigenschappen van de reflectie. Men kan daarbij denken aan het niveau van de reflectie, de richting en de vertragingstijd. Wanneer wordt een reflectie als (storende) echo waargenomen, of wanneer wordt een reflectie helemaal niet waargenomen, ongeacht het subjectief detectiecriterium? De literatuur geeft een grote verscheidenheid aan meetresultaten. Duidelijk is wel dat de precieze vraagstelling aan de proefpersonen van invloed is op het meetresultaat. In Fig.3 zijn resultaten weergegeven voor continue spraak en een luidsprekeropstelling zoals geschetst in Fig.1. Opgemerkt zij dat de wederzijdse maskering maximaal is wanneer signaal en stoorsignaal uit dezelfde richting worden afgestraald (resultaat niet getoond in Fig.3) .

Fig.3. Het effect van een reflectie (herhaling) op de waarneming van spraak voor een luidsprekeropstelling zoals geschetst in het linker gedeelte van de figuur (dezelfde als in Fig.1). De ‘primary auditory event’ komt uit de linker luidspreker (S0) en de herhaling uit de rechter luidspreker( St). De diverse luistercriteria die bij de psychofysische vraagstelling zijn gebruikt staan rechts in de figuur vermeld.
2.7.2.3(2). Vermindering van maskering als gevolg van binaurale interactie (‘Binaural Masked Level Difference’ – BMLD)
Als gevolg van binaurale interactie kan richtingsafhankelijke vermindering van maskering optreden (‘demaskering’). Sterke demaskering kan worden gemeten bij stimulatie met hoofdtelefoons. In Fig.4 zijn enkele karakteristieke stimulusconfiguraties voor het meten van dit zogenaamde ‘Binaural Masked Level Difference’ (BMLD) afgebeeld.

Fig.4. Experimentele opstelling voor de psychofysische meting van het ‘Binaural Masked Level Difference’ (BMLD). De aangegeven +, – representeren de polariteit van de signalen aan de sommators. Bij de combinaties +/+ zijn de betreffende deelstimuli (signaal c.q. ruis) in fase en bij de combinaties +/- zijn ze in tegenfase. Zie voor de codering van deze combinaties Tabel I.
De binaurale stimulus ontstaat door optelling van continue witte ruis (stoorruis) en een te detecteren signaal (bij voorbeeld een sinustoon). Elk van de deelstimuli kan met een bepaalde polariteit (+ of –) aan linker- en rechter oor worden aangeboden. De mogelijke stimulusconfiguraties zijn vermeld in Tabel I.
S → N ↓ |
Li + Re + | Li + Re – Li – Re + |
Li + of – en Re geen signaal Re + of – en Li geen signaal |
Li + Re + | NoSo | NoSπ | NoSm |
Li + Re – Li – Re + |
NπSo | NπSπ | NπSm |
Tabel I. Mogelijke stimulusconfiguraties voor de psychofysische meting van het ‘Binaural Masked Level Difference’ (BMLD). De letter ‘S’ heeft betrekking op de sinustoon en de letter ‘N’ op de stoorruis. De letter ‘o’ in de notatie geeft aan dat de betreffende deelstimulus (signaal c.q. ruis) in fase aan de oren wordt aangeboden, de letter ’π’ in de notatie duidt op de tegenfase en de letter ’m’ in de rechter kolom heeft betrekking op het woord ‘monauraal’.
Bij gelijke polariteit van alle deelstimuli (NoSo) kan men nu de geluidsdrukniveaus van sinustoon (S) en stoorruis (N) zo afregelen dat de sinustoon juist gemaskeerd wordt door de ruis. Verbreekt men nu één van de signaaldraden (NoSm) of verandert men daarvan de polariteit (NoSπ), dan wordt de sinus weer duidelijk hoorbaar. Men moet daarna het ruisniveau verhogen om de sinus weer te maskeren. Het aldus gevonden verschil in maskeerniveau van de ruis is het ‘Binaural Masked Level Difference’ (BMLD). De grootte hiervan is afhankelijk van verschillende parameters, met name de frequentie van de sinustoon. Fig.5 geeft het BMLD voor de NoSπ-configuratie als functie van de frequentie. Gevonden BMLD’s bedragen maximaal 9 tot 12 dB voor NπSo en 12 tot 15 dB voor NoSπ. In de binaurale psychoakoestiek is veel aandacht aan BMLD’s besteed en er zijn verschillende modellen ontwikkeld om de meetresultaten te verklaren .
Wanneer men spraak gebruikt als te detecteren signaal treden vergelijkbare effecten op. Men spreekt dan van ‘BILD’ (‘Binaural Intelligibility Level Difference’). Hierbij dient meestal niet als subjectief criterium het juist gemaskeerd zijn van de spraak, maar een bepaalde spraakverstaanbaarheid. Als spraaksignaal dienden in het verleden eenlettergrepige nonsenswoorden (logatomen), thans worden meestal gestandaardiseerde spraakzinnen gebruikt. De meetprocedure hierbij is dezelfde als beschreven in Hfdst.8.3.7(2). De gemeten BILD’s blijken in het algemeen een met BMLD’s vergelijkbaar gedrag te vertonen, zij het dat zij significant kleiner zijn dan BMLD’s verkregen in overeenkomstige configuraties. Een typische waarde bedraagt 6 dB voor NpSo .
2.7.2.4(2). Binaurale aspecten van de zaalakoestiek
Waarneming van geluid in een afgesloten ruimte zoals een muziekzaal is vanwege het doorgaans grote aantal reflecties een ingewikkeld proces dat diverse perceptuele aspecten kent. Bij de lokalisatie van geluidsbronnen treedt het boven beschreven precedentie-effect in werking: de verschillende instrumenten in een orkest worden doorgaans correct gelokaliseerd, zij het met waargenomen bronverbreding. De waarneembaarheid van geluidsbronnen is moeilijker te kwalificeren. Voor een spreekzaal is natuurlijk de spraakverstaanbaarheid het belangrijkste aspect. Voor een muziekzaal ligt het gecompliceerder.
Beranek (1996) noemt 18 aspecten: ‘intimacy or presence’, ‘reverberation or liveness’, ‘spaciousness or apparent source width (ASW)’, ‘spaciousness or listener envelopment (LEV)’, ‘clarity’, ‘warmth’, ‘loudness’, ‘acoustic glare’, ‘brilliance’, ‘balance’, ‘blend’, ‘ensemble’, ‘immediacy of response (attack)’, ‘texture’, ‘freedom from echo’, ‘dynamic range and background noise level’, ‘extraneous effects on tonal quality’ en ‘uniformity of sound’. Doelstelling van psychofysisch zaalakoestisch onderzoek is een verband te leggen tussen zulke perceptuele aspecten en de fysische eigenschappen van een zaal ” dashicon=”dashicons-book-alt” color=”#000000″ size=”16px” underline=”0″][/glossary_tooltip].
Fysisch gezien vormt een afgesloten ruimte zoals een auditorium of een concertzaal een ingewikkeld overdrachtsysteem, omdat men bijzonder veel signaalingangen (bronposities) en uitgangen (luister- of microfoonposities) kan onderscheiden. Als men afziet van symmetrieën in de zaal, kan men stellen dat bij elke bron-luisteraar combinatie een unieke overdrachtsfunctie hoort, vergelijkbaar met de HRTF in Hfdst.2.7.1, Par.4. Er zijn twee voor de hand liggende manieren om zo’n overdrachtfunctie fysisch te beschrijven, namelijk door middel van de frequentiekarakteristiek (amplitude en fase) of door middel van de impulsresponsie.
Fig.6 geeft de impulsresponsie x(t) van een afgesloten ruimte in antwoord op een impuls f(t) aan de luidspreker, zoals gemeten door een microfoon.
We onderscheiden in deze responsie het directe geluid (na een zekere looptijd rechtstreeks van luidspreker naar microfoon) en daaropvolgend de eerste afzonderlijke reflecties (afkomstig van wanden, plafond en vloer). Men kan aantonen dat het aantal reflecties per tijdseenheid kwadratisch toeneemt met de tijd tengevolge van het herhaald reflecteren van een reflectie. Na een zekere tijd overlappen de reflecties en de dan resulterende tijdfunctie (de nagalm of ‘reverberation’) kan slechts worden beschreven met behulp van statistische signaaltheorie. Een eventuele late reflectie die afzonderlijk hoorbaar is noemen we een ‘echo’.
Aangezien in werkelijkheid de impulsresponsie, ook wel reflectogram (of prozaïsch ‘kerstboom’) genoemd, zich uitstrekt over een tijdsinterval in de orde van seconden en het auditieve systeem algemeen gesproken een ‘short-term’ (‘korte-tijd’) signaalverwerking (grootteorde 10 ms) uitvoert, verdient de evaluatie van het reflectogram gezien door een tijdvenster in het algemeen de voorkeur om de auditieve perceptie in een zaal, met name bovengenoemde perceptieve aspecten, te beschrijven. Desalniettemin heeft men methodes ontwikkeld om meer direct bepaalde zaaleigenschappen te meten. We noemen als voorbeelden de ‘nagalmtijd’ (vgl. de hiervoor genoemde ‘reverberation or liveness’) en de ‘STI’ om de (monaurale) spraakverstaanbaarheid in een zaal te bepalen. Zie hier ook Hfdst.5.5.1(2).
Van de hiervoor genoemde perceptieve kenmerken zijn er twee specifiek gerelateerd aan het binauraal horen, de ‘spaciousness or apparent source width (ASW)’ en de ‘spaciousness or listener envelopment (LEV) . Het zijn met name de verschillen tussen de impulsresponsies aan linker- en rechteroor die deze kwaliteiten bepalen.
Als geschikte aanzet tot een fysische maat hiervoor beschouwen we het door een tijdvenster bekeken gemiddelde product van de functies x(t) en y(t) zoals geschetst in het paneel rechts onder in Fig.6, de zogenaamde korte-tijd kruiscorrelatie functie k(t). Bij stimulatie van de afgesloten ruimte met witte ruis (vergelijk aaneengesloten vergalmde muziek) ervaren we het ‘omspoeld’ worden door geluid (vergelijk LEV) en de bronverbreding (ASW) optimaal, en wel des te sterker naarmate het gemiddelde product van de signalen aan linker- en rechteroor, de interaurale kruiscorrelatie, kleiner is. Het is instructief deze situatie te vergelijken met stimulatie door middel van een hoofdtelefoon, dus met ‘Inside the Head Locatedness’ (IHL), waarvan het linkeroor signaal bestaat uit ruis 1, en het rechteroor signaal uit een mix van ruis 1 en een (ongecorreleerde) ruis 2. Wanneer het signaal links gelijk is aan het signaal rechts (alleen ruis 1, links en rechts, dus interaurale correlatiegraad 1) nemen we een compact ruisbeeld waar in het midden van het hoofd. Wanneer het signaal rechts gelijk is aan alleen ruis 2, dus interaurale correlatie 0, ontstaat een breed ruisbeeld dat het hele hoofd vult van links naar rechts. De uitgestrektheid van het ruisbeeld als functie van de kruiscorrelatiegraad k is geschetst in Fig.7 .
2.7.2.5(2). Appendix – Onderliggende anatomie en fysiologie
Lokalisatie, lateralisatie, en signaaldetectie zijn mogelijk dankzij het feit dat de mens vanaf zijn geboorte een neuronaal netwerk heeft ontwikkeld dat informatie afkomstig van het linkeroor vergelijkt met informatie afkomstig van het rechteroor. Actiepotentialen uit overeenkomstige frequentiegebieden van de linker en rechter cochlea ontmoeten elkaar in de binaurale kernen van de gehoorbaan zoals de cochleaire kernen, het olijfcomplex en de colliculus inferior. Zie Hfdst.6.2.2(2). Daar vindt signaalverwerking plaats en meer specifieke informatie wordt doorgestuurd naar hogere zenuwcentra, totdat uiteindelijk een sensatie tot stand komt op de auditieve cortex.
Een cruciale rol bij de binaurale signaalverwerking speelt de ‘phase-lock’ die optreedt in de zenuwvezels van de gehoorzenuw. Als gevolg van de frequentieanalyse van het geluid die plaats vindt in de cochlea, worden afzonderlijke haarcellen in het orgaan van Corti bij benadering sinusvormig gestimuleerd. Het is met fysiologische experimenten uitvoerig aangetoond dat alleen gelijkgerichte uitwijkingen van het basilair membraan leiden tot een actiepotentiaal, als de frequentie tenminste niet te hoog is, globaal kleiner dan 5000 Hz, zoals beschreven in Hfdst.6.2.2(2), Par.2. Deze neurale synchroniteit of phase-lock zorgt ervoor dat tijd- of faseverschillen tussen de signalen aan linker- en rechteroor behouden blijven in het binaurale netwerk. Het bestaan van neurale units (single cells) in de binaurale kernen die naast een ‘karakteristieke frequentie’ (Hfdst.6.2.2(2), Par.2) ook een ‘karakteristieke delay’ bezitten (Hfdst.6.2.2(2), Par.2 en verder), bevestigt dit beeld.
Het volgende psychofysische lateralisatie-experiment, schematisch weergegeven in Fig.8, toont de belangrijke rol van phase-lock aan. Smalbandig gefilterde geluidpulsen (S) met centrumfrequentie fc worden allereerst gelijktijdig en in fase aangeboden aan linker (L) en rechter (R) oor (situatie a). De proefpersoon ervaart een gecentraliseerd geluidbeeld (gevisualiseerd door het vlekje tussen de ogen), zoals voorspeld door het gelijktijdig optreden van actiepotentialen (gepiekte kansverdelingen in zwart). Vervolgens wordt de fase van het linker signaal omgekeerd (situatie b); het geluidbeeld springt naar rechts. Tenslotte wordt het rechter signaal vertraagd over een tijd τ gelijk aan 1/2fc; de proetpersoon ervaart het beeld dan weer terug in het midden van het hoofd. Kenmerkende uitslag van dit experiment is dus dat steeds een van de frequentie afhankelijke ITD (= τ) moet worden ingesteld. Het experiment is goed uitvoerbaar voor frequenties onder 1500 Hz. Dit feit bevestigt de onderliggende hypothese dat de lateralisatie plaats vindt op basis van fijnstructuur-detectie en onder voorwaarde dat phase-lock optreedt. Voor hogere frequenties, gaat de omhullende van de sinusvormige geluidpuls de timing overnemen. Zie ook Hfdst.2.7.1(2), Par.2.
In een soortgelijk experiment worden breedbandige geluidpulsen in plaats van smalbandige gebruikt. Dan zal bij faseomkering de verschuiving voor elk denkbaar frequentiegebied verschillend zijn. Toch treedt ook in dit geval een eenduidig doch verbreed geluidbeeld op, corresponderend met fijnstructuur-detectie in het frequentiegebied rond 500 à 600 Hz. Experimenteel is op verschillende manieren vastgesteld dat dit gebied ‘absoluut dominant’ is (vergelijk hier ‘relatieve dominantie’ bij toonhoogte, Hfdst.2.7.1(2)) . Dit resultaat geldt bij betrekkelijk lage geluidsniveaus. Wordt de stimulussterkte verhoogd dan schuift dit gebied op naar de lagere frequenties overeenkomstig het gedrag van de luidheid volgens de isofonen (Hfdst.2.3.1(2). Vergelijk ook het optreden van maximale BMLDs in Fig.5.
2.7.2.6(2). Links
http://www.xs4all.nl/~fabilsen/#Repetition_Pitch
(website met geluidsdemonstraties over o.m. de herhalingstoonhoogte en het ruimtelijk horen door F. A. Bilsen)
http://www.mbfys.ru.nl/~johnvo/localisatie/localisatie_2.html
(website over het gehoor en het richtinghoren door J. van Opstal)
Literatuur
Dit overzicht bevat voornamelijk Engelstalige handboeken. In verband met het nationale karakter van het onderhavige (Nederlandstalige) Nederlands Leerboek Audiologie wordt slechts verwezen naar Nederlandse dissertaties.
Handboeken
- Beranek, LL. ‘Concert and Opera Halls. How They Sound’, ASA-AIP Press, Woodbury NY, 1996.
- Blauert, J. ‘Spatial Hearing. The Psychophysics of Human Sound Localization’, MIT Press, Cambridge Mass., 1997.
- Gilkey, RH., en Anderson, TR. ‘Binaural and Spatial Hearing in Real and Virtual Environments’, Erlbaum Publ., Mahwah NJ, 1997.
- Moore, BCJ. ‘Hearing’, Academic Press, San Diego, 1995.
- Slis, IH. ‘Audiologie – Horen in een wereld van geluid’. Dick Coutinho, Bussum, 1996.
Dissertaties
- Boer, K. de. ‘Stereofonische geluidsweergave’, T.H. Delft, 1940.
- Breebaart, J. ‘Modelling binaural signal detection’, T.U. Eindhoven, 2001.
- Bronkhorst, AW. ‘Binaural aspects of speech perception in noise’, V.U. Amsterdam, 1990.
- Franssen, NV. ‘Some considerations on the mechanism of directional hearing’, T.H. Delft, 1960.
- Franssen, NV. ‘Stereophony’, Philips Tech. Bibl., Eindhoven.
- Goverts, ST. ‘Assessment of spatial and binaural hearing in hearing impaired listeners’, VU Amsterdam, 2004.
- Heijden, M. van der. ‘A comparison of masking by tones and noise’, T.U. Eindhoven, 1995.
- Hofman, P. ‘On the role of spectral pinna cues in human sound localization’, K.U. Nijmegen, 2000.
- Kuyper, P. ‘Horen met twee oren’, U. van Amsterdam, 1969.
- Langendijk, E. ‘Spectral cues of spatial hearing’, T.U. Delft, 2002.
- Par, S. van der. ‘A comparison of binaural detection at low and high frequencies’, T.U. Eindhoven, 1998.
- Potter, J.M. ‘On the binaural modelling of spaciousness in room acoustics’, T.U. Delft, 1993.
- Raatgever, J. ‘On the binaural processing of stimuli’, T.H. Delft, 1980.
- Salomons, AM. ‘Coloration and binaural decoloration of sound due to reflections’, T.U. Delft, 1995.
- Schmidt, PH. ‘Phantom source experiments in auditory localization’, R.U. Leiden, 1955.
- Sedee, GA. ‘Over stereo-akoesie’, R.U. Utrecht, 1957.
- Veer, RA. van der. ‘Enige onderzoekingen over richting horen’, U. van Amsterdam, 1957.
- Zwiers, M. ‘Cross-sensory calibration of spatial hearing’, K.U. Nijmegen, 2003.
Auteur
Bilsen, Lamoré
Revisie
2007