7.4.3.1(3). STI in de praktijk
We gaan nu na hoe de in het voorafgaande aangegeven uitgangspunten in de praktijk kunnen worden toegepast. Als voorbeeld beschouwen we het aanpassen van ‘de akoestiek’ aan een individuele slechthorende. Dit omvat de volgende stappen.
Hoeveel hoger – dan normaal – moet de STI zijn voor slechthorenden?
Om na te gaan hoeveel hoger de STI moet zijn in vergelijking tot die bij normaalhorenden wordt het spraakverstaan in lawaai bepaald. Wordt hiertoe de methode van Plomp gebruikt (Plomp, 1979 en Plomp and Mimpen, 1986), dan kan de vereiste verbetering in STI afgeleid worden uit de drempelwaarde voor het verstaan van spraak in ruis, d.w.z. uit de signaal-ruis verhouding waarbij 50% van eenvoudige zinnen correct wordt verstaan. Voor normaalhorenden ligt die drempelwaarde tussen de – 4 en -5 dB. De STI bij de drempel voor normaalhorenden is 0.35 (Fig.1). Voor de slechthorende zal een hogere drempel gevonden worden, b.v. tussen de + 1 en 2 dB. Het verschil met normaalhorenden, de ‘D-term’ van Plomp (Plomp, 1986), bedraagt dan dus 6 dB. Dit verschil kan vertaald worden in termen van STI door de regel dat elke toename van de signaal-ruis verhouding met 3 dB een verhoging van de STI met 0.l betekent. Deze slechthorende eist dus een STI van 0.55 voor dezelfde prestatie, aan de drempel, als normaalhorenden bij een STI van 0.35.
Wat is de vereiste STI van deze overdracht?
We gaan er van uit dat een STI van 0.5 voor normaalhorenden een net aanvaardbare situatie oplevert. Wanneer we voor een slechthorende een situatie willen nastreven die daarmee vergelijkbaar is, dan wordt die bereikt bij een STI waarde die een factor 0.55/0.35 hoger is, dus bij STI is 0.79. We nemen hier dus aan dat de hierboven gevonden factor 0.55/0.33 als maat voor de handicap in termen van een vereiste STI toename ook voor andere STI waarden geldt; dit is niet experimenteel onderbouwd. Men zou ook het verschil 0.55-0.35 als maat kunnen nemen.
Hoe kan de vereiste STI worden bereikt?
De STI wordt onder meer bepaald door de afstand tussen spreker en luisteraar, het spectrum van het aanwezige stoorlawaai, de sterkte daarvan en door de akoestiek van de ruimte. In Houtgast et al. (1980) is beschreven hoe de effecten van mogelijke maatregelen kunnen worden doorgerekend en ‘op papier’ de vereiste STI waarde kan worden gerealiseerd. Het hier gehanteerde voorbeeld, een STI van 0.79, is overigens een waarde die in de praktijk slechts bereikt zal kunnen worden bij een korte afstand tussen spreker en luisteraar en bij weinig stoorlawaai e.d.. Dit illustreert dat het compenseren van de slechthorendheid door een verbetering van de STI natuurlijk niet tot in het extreme kan worden doorgevoerd. Bij een zeer ernstige handicap wordt de vereiste STI waarde zelfs onrealistisch.
Verificatie van de gerealiseerde STI-waarde
Met de RASTI apparatuur van de firma Bruel & Kjaer kan in de praktijk de STI waarde worden gemeten en kan dus worden nagegaan of het gestelde doel is bereikt.
Literatuur
- Bruel & Kjaer Technical Review No.3, on RASTI, 1985.
- Duquesnoy AJ, Plomp R. Effect of Reverberation and Noise on the Intelligibility of Sentences in Cases of Presbyacusis. J Acoust Soc Am 1980;68:537-544.
- Houtgast T, Steeneken HJM, Plomp R. Predicting Speech Intelligibility in Rooms from the Modulation Transfer Function. 1. General Room Acoustics. Acustica 1980;46:60-72.
- Houtgast T. The Effect of Ambient Noise on Speech Intelligibility in Classrooms. Applied Acoustics 1981;14:15-25.
- Houtgast T, Steeneken HJM. A Review of the MTF Concept in Room Acoustics and Its Use for Estimating Speech Intelligibility in Auditoria. J Acoust Soc Am 1985;77:1069-1077.
- Plomp R. A Signal-to-Noise Ratio Model for the Speech Reception Threshold of the Hearing Impaired. J Speech and Hearing Research 1986;29:146-154.
- Plomp R, Mimpen AM. Improving the Reliability of Testing the Speech Reception Threshold for Sentences. Audiology 1979;18:43-52.
Auteur
Houtgast, Wit
Revisie
december 2012