8.2.6.1(3). De regel van Bayes
De regel van Bayes geeft het verband tussen de volgende grootheden (voorwaardelijke kansen):
Prevalentie: | P(Z+) |
De kans dat de ziekte niet aanwezig is: | P(Z–) = 1 – P(Z+) |
Sensitiviteit: | P(T+ | Z+) |
Specificiteit: | P(T– | Z–) |
Voorspellende waarde positief | P(Z+ | T+) |
Voorspellende waarde negatief | P(Z– | T–) |
8.2.6.2(3). Casuïstiek
‘Veel afwijkingen plasbuis jonge Rotterdammers’ (uit Trouw van 23 december 2000)
In Rotterdam worden veel jongetjes geboren met een afwijking aan de urinebuis: 7 op de 1000, terwijl 2 ‘normaal’ is. Dat is gebleken uit onderzoek van het Academisch Ziekenhuis Rotterdam (AZR) bij 7292 pasgeborenen.
De plasbuis komt bij de baby.’s die de afwijking hebben niet in de top van de eikel uit, maar lager in de penis of in het scrotum. De aandoening moet operatief worden verholpen. Niet-geopereerde jongens kunnen later erectiestoornissen krijgen.
De oorzaken van het hoge aantal afwijkingen in Rotterdam zijn nog niet bekend. Factoren die een rol zouden kunnen spelen zijn, voeding en werk van de ouders, de woonomgeving,, en blootstelling aan hormoonverstoorders. ‘Maar daar kunnen we nog geen uitspraak over doen’, aldus dr. R. Weber van de afdeling andrologie van het AZR. ‘Dat duurt nog zeker een jaar.’
Weber wijst erop dat hij de eerste is die in Nederland grootschalig onderzoek naar de afwijking aan de urinebuis doet. Het is mogelijk dat er geen oorzaak wordt gevonden. ‘Het feit dat er beter naar de aandoening is gekeken, kan ook de verklaring zijn voor het hogere aantal’, aldus Weber. Dat er nu zulke grote aantallen aan het licht komen, kan dus komen doordat zoveel jongetjes zijn onderzocht.
‘Academici begrijpen kanspercentages niet’ (uit Trouw van 22 december 2000)
Statistiek ligt vaak aan de basis van belangrijke beslissingen. De meeste beslissers, zoals artsen en juristen, weten zich echter geen raad met kanspercentages.
Een man meldt zich bij zijn huisarts. Hij wil weten of hij seropositief is. Hij wil ook weten hoe betrouwbaar de test is: als de uitslag is dat hij met het aidsvirus is besmet, hoe zeker is dat dan? De arts zet de percentages op een rijtje: de test is betrouwbaar, in 99.9 procent van de gevallen speurt hij het virus op, terwijl hij slechts bij 0,02 procent ten onrechte een besmetting meldt. ‘De uitslag is dus 99.9 procent zeker’, zegt de arts. ‘Maar maakt u zich geen zorgen. De kans dat u seropositief bent is slechts 0.01 procent.’
Hopelijk heeft de arts meer verstand van geneeskunde. Maar hij is niet de enige die van kanstheorie niet veel kaas heeft gegeten. De man stelde zijn aidsvraag in twintig Duitse klinieken: vijftien van de twintig artsen gaven het bovenstaande, foute antwoord.
Logisch, zeggen Duitse wetenschappers in Science van 22 december: als statistische informatie in percentages wordt gegeven, is het lastige materie. Het wordt een stuk eenvoudiger als de informatie in groepsgroottes wordt gegoten. Stel namelijk dat 100 000 mannen zich laten testen. Tien van hen (0.01 procent) zijn seropositief. Van de 99990 anderen zegt de test dat er twintig (0.02 procent) zijn besmet. Dertig mannen krijgen dus een positieve uitslag. De kans dat dát terecht is, is derhalve 33 procent (de betrouwbaarheid van 99.9 procent zegt alleen iets over de kansen vooraf; als er een positieve uitslag ligt, gaat het om de verhouding tussen terechte en onterechte uitslagen).
De Duitse wetenschappers hebben hun statistiekpuzzels zoals de aidstest aan allerlei academici voorgelegd en bijna iedereen ging met de percentages de mist in. En niet alleen artsen. Ook juristen werden erdoor beetgenomen, bijvoorbeeld door DNA-bewijs dat door fouten in het laboratorium aan zekerheid verliest.
Zet die percentages daarom om in groepsgroottes, adviseren de Duitsers en ze geven daarbij aan hoe: neem een grote groep, bepaal daarvan hoeveel personen de ziekte hebben en hoeveel van de overigen een fout-positieve uitslag krijgen en vergelijk de laatste twee groepen. De proefpersonen in elk geval scoorden dan aanzienlijk beter met de puzzels.
Literatuur
Een zeer instructief artikel over het onderwerp van dit hoofdstuk is:
Stein LK. Factors influencing the efficacy of universal newborn hearing screening. The Pediatric Clinics of North America 1999; 46: 95-105.
Het onderwerp wordt – aan de hand van een kritische evaluatie van de SISI test – eveneens uitvoerig behandeld in: Lamoré PJJ, Rodenburg M. Significance of the SISI test and its relation to recruitment. Audiology 1980; 19: 75-85.
Overige literatuur
- American Academy of Pediatrics, Joint Committee on Infant Hearing 1994 Position Statement. Pediatrics 95, 1995
- Berlin CI: Role of infant hearing screening in health care. Seminars in Hearing 7(2):115-124, 1996
- Berlin CI, Hood LJ, Hurley A, et al: Contralateral suppression of otoacoustic emissions: An index of the function of the Medial Olivocochlear System. Otolaryngol Head Surg 110(1):3-21, 1994
- Bess FH, Paradise JL: Universal screening for infants screening: not simple, not necessarily beneficial, and not presently justified. Pediatrics 98(2):330-334, 1994
- Cevette MJ: Auditorv brainstem response testing in the intensive care unit. Semin Hear 5:57-68, 1984
- Davis A, Wood S: The epidemiology of childhood hearing impairment Factors relevant to planning of services. Br J Audiol 26:209-215, 1992
- Elssmann S, Matkin N, Sabo M: Early identification of congenital sensorineural hearing impairment. Hear J 40(9):13-17,1987
- Galambos R, Wilson Mj, Silva P: Identifying hearing loss in the intensive care nursery: A 20-year summary. J Am Acad Audiol 5:151-162,1994
- Haves D, Northern JL (eds): Infants and Hearing. San Diego, Singular Publishing Group, 1998
- Jacobson JT, Jacobson CA, Spahr RC: Automated and conventional ABR screening techniques in high-risk infants. J Am Acad Audiol 1:187-195, 1990
- Lutman ME, Davis AC, Fortnum HNI: Field sensitivity of targeted neonatal hearing screening by transient-evoked otoacoustic emissions. Ear Hear 18(4):265-276, 1997
- Mason JA, Herrmann KR: Universal infant hearing screening by automated auditory brainstem response measurement. Pediatrics 101(2):221-228, 1998
- Mason S, Davis A, Wood S: Field sensitivity of targeted neonatal hearing screening using the Nottingham ABR screener. Ear Hear 19(2):91-102, 1998
- Mauk G, White K: Giving children a sound beginning: The promise of universal newborn screening. Volta Rev 97:5-32, 1995
- Maxon AB, White K, Behrens T: Referral rates and cost efficiency in a universal newborn hearing screening program using transient otoacoustic emissions. J Am Acad Audiol 6:271-277, 1995
- McClelland RJ, Watson DR, Lawless V, et at: The cost effectiveness of hearing screening. Electroencephalogr Clin Nettrophvsiol 86:35P, 1993
- Mehl AL, Thomson V: Newborn hearing screening: The great omission. Pediatrics 101(l):4, 1998
- National Institutes of Health: Consensus Statement: Early Identification of Hearing Impairment in Infants and Young Children, National Institutes of Health Consensus Development Conference Statement. Bethesda, MD, NIH, 1993, pp 1-24
- Schulman-Galambos C, Galambos R: Brainstem evoked response audiometry in newborn hearing screening. Arch Otolaryngol 105:86, 1979
- Simmons FB: Patterns of deafness in newborns. Laryngoscope 90:448, 1980
- Starr A, McPherson D, Patterson, et al: Absence of both auditory evoked potentials and auditory percepts dependent on timing cues. Brain 114:1154-1180, 1991
- Starr A, Picton T, Sinninger Y.- Auditory neuropathy. Brain 119:741-753, 1996
- Stein LK, Boyer KM: Progress in the prevention of hearing loss in infants. Ear Hear 15(2):116-125, 1994
- Stein LK, Jabaley T, Spitz R, et al: The hearing impaired infant: Patterns of identification and habilitation revisited. Ear Hear 11:201-205, 1990
- Stein LK, McGee T, Tremblay K, et al: Auditory neuropathy associated with elevated bilirubin levels. Assoc Res Otolarngol Abstr p 208, 1997
- Stein LK, Ozdamar O, Kraus N: Follow-up of infants screened by auditory brainstem response in the neonatal intensive care unit. J Pediatr 103(3):447, 1983
- Stein LK, Tremblay K, Pasternak J, et al: Brainstem abnormalities in neonates with normal otoacoustic emissions. Semin Hear 17(2):197-213, 1996
- Stevens JC, Webb HD, Hutchinson J, et al: Click evoked otoacoustic emissions in neonatal screening. Ear Hear 11(2):128-133, 1990
- van de Bor M, van Zeben-van der Aa T, Verloove-Vanhorick S, et al: Hyperbilirubinemia in preterm infants and neurodevelopmental outcome at 2 years of age: Results of a national collaborative survey. Pediatrics 83:915-920, 1989
- Vohr B: New approaches to assessing the risks of hyperbilirubinemia. Clin Perinatol 17:293-306, 1990
- White KR: Universal newborn hearing screening using transient evoked otoacoustic emissions: Past, present, and future. Semin Hear 17(2):171-183, 1996
- White KR, Behrens T (eds): The Rhode Island Hearing Assessment project: Implications for Universal Newborn Hearing Screening. Semin Hear 14:1-122, 1993.
Auteur
Lamoré
Revisie
december 2012