D(max) | 9.3.2.3 | maximale score in de discriminatie curve van het spraakaudiogram | |
D/A converter | 9.2.5.6 | omzetter van digitaal naar analoog signaal (integreren) | |
dakmembraan | 3.2.2.3 | zie tectoriaal membraan | |
daPa | 8.3.1.2 | deca Pascal, maat voor druk die gebruikt wordt voor aangeven van beweeglijkheid (trommelvlies) | |
DAT-recorder | 5.3.2.1 | Digitale Audio Tape: de recorder slaat het signaal meteen op in getallenreeksen (digitaal) | |
dB (A) | 5.2.2.4 | dB t.o.v.A-netwerk, een referentie niveau dat in de akoestiek wordt gebruikt | |
dB HL | 5.2.2.4 | dB t.o.v.Hearing Level (drempel van de goedhorende mens, Fletcher-Munson kromme) | |
dB re SPL | 4.5.1.3 | dB peak equivalent SPL referentie is gemiddelde subjectieve drempel van goed horenden | |
dB SL | 5.2.2.4 | dB t.o.v.Sensation Level (subjectieve luidheidbeleving) zie deci-Bell | |
dB SPL | 4.5.1.3 | geluidssterkte in dB met referentie peak equivalent Sound Pressure Level (0.002 dyne per cm2) | |
dB t.o.v. referentie niveau | 5.2.2.1 | zie deci-Bell | |
dB-A norm | 5.2.2.4 | dB maat in akoestiek gebaseerd op 40 dB isofoon wordt gebruikt in akoestiek | |
dBnHL | 8.3.9.2 | maat voor stimulusintensiteit in dB met referentie de drempel van de gemiddelde goedhorende | |
deca-Pascal (daPa) | 8.3.1.2 | maat voor luchtdruk (1 deca-Pascal = 10 Pascal = 1.02 mm waterdruk | |
decay | 8.3.3.1 | verval: het afnemen van de luidheid van (of de reactie op) een aangehouden constant geluid | |
deci-Bell | 1.1.2.2 | 5.2.2.1 | logaritmische verhoudingsmaat maat voor geluidssterkte t.o.v.referentie niveau (1/10e deel Bell) |
decibelschaal | 5.2.2.2 | maat waarin geluidsdruk wordt uitgedrukt | |
deeltoon | 2.5.1.3 | componenten van een (harmonisch) complex geluid | |
Deiterscel | 4.3.1.1 | steuncel bij de haarcellen van Corti (zie fig 2 in 4.3.2.1) | |
delta puls (klik) | 5.3.1.5 | oneindig korte puls | |
dempend filter | 9.2.3.7 | filter dat die componenten in het geluid afzwakt waarop het is afgestemd | |
dendriet | 6.1.1.2 | (uitlopers van) zenuwvezels | |
depolarisatie | 6.1.1.2 | wegvallen van een (elektrische) potentiaal | |
deprivatie | 8.2.3.1 | achterblijven van de ontwikkeling van het auditieve systeem door onvoldoende stimulatie | |
deregulering | 1.1.8.8 | 9.3.1.2 | wijziging van de regels van de hoortoestel verstrekking per 1-1-2004 |
detecteerbaarheid | 2.5.1.3 | waarneembaarheid, onderscheidbaarheid | |
DFN | 7.1.2.6 | Niet-syndromaal en X-gebonden | |
DFNA | 7.1.2.6 | Niet-syndromaal en autosomaal dominant | |
DFNB | 7.1.2.6 | Niet-syndromaal en autosomaal recessief | |
DFT | 5.3.2.5 | Discrete Fourier Transform: zie aldaar | |
DI | 9.2.6.7 | Directivity Index: mate van richtinggevoeligheid van een microfoon | |
diabetes | 1.1.6.5 | 8.1.2.5 | suikerziekte |
diagnostisch | 8.1.2.2 | gericht op de diagnostiek, het vaststellen welke aandoening het betreft | |
dichotisch | 2.7.1.3 | geluidsaanbod waarbij Li en Re een verschillend geluidssignaal wordt aangeboden ( 2.4.1.3) | |
dichotisch spraakverstaan | 8.3.12.6 | test op het vermogen twee (elk aan één oor aangeboden) woorden goed na te zeggen | |
differentiaaldiagnostiek | 8.3.8.2 | aangeven welke ziekten of aandoeningen de geconstateerde afwijking kunnen veroorzaken | |
diffractie v geluid | 5.2.1.2 | zie breking van geluid | |
diffuus geluid | 5.5.1.2 | geluid dat indirect, via reflecties (weerkaatsing) oor bereikt | |
diflunisal | 7.4.1.2 | ontstekingsremmend geneesmiddel (kan ototoxische werking hebben) | |
digitaal hoortoestel | 1.1.8.8 | 9.2.5.1 | hoortoestel met digitaal werkende elektronische schakeling (zie ook 9.3.4.5) |
digitaalsignaal | 9.2.4.4 | een signaal dat wordt gepresenteerd door een reeks getallen die de signaal grootte leveren | |
Digitale Signaal Proc. | 9.2.5.7 | DSP onderdeel in hoortoestel dat het gedigitaliseerde signaal bewerkt (zie ook 9.3.4.5) | |
digitale signaalbewerking | 9.2.5.1 | digitaliseren (omzetten in getallenreeks) van een analoog signaal (output van een microfoon) | |
digitale-filters | 9.2.5.4 | filter bewerking op gedigitaliseerde signalen door tijdsvertragende elementen | |
digitaliseren | 1.1.8.6 | 9.2.4.4 | een elektrisch signaal omzetten in (een reeks) pulsen van de zelfde grootte als het signaal |
dilatatie van pupil | 7.2.3.2 | verwijding van pupil door inspanning bij luisteren | |
dincephalon | 3.1.1.4 | tussen- of binnenhersenen, hier worden primitieve gedrags reflexen (b.v. oriëntatie) gegenereerd | |
diotisch | 2.7.1.3 | op beide oren, binauraal | |
diplacusis | 1.1.4.9 | 2.4.1.2 | het horen van een zelfde toon als verschillend in toonhoogte in beide oren |
Dirac puls (klik) | 5.3.1.5 | oneindig korte puls | |
direct geluid | 5.5.1.2 | geluid dat rechtstreeks vanuit de bron het oor bereikt | |
directional-bands | 2.7.1.4 | voorkeurs richting om geluid (verticaal) te lokaliseren (hangt af van frequentiegebied) | |
directivity-index | 9.2.6.7 | DI: mate van richtinggevoeligheid van een microfoon | |
disability (gehoor) | 7.5.1.1 | onvermogen, dus beperkingen in de activiteit van het horen | |
Discrete Fourier Transform | 5.3.2.5 | vorm van Fourier analyse op niet continue maar onderbroken (discrete) signalen | |
discrete spectra | 5.3.1.2 | spectra die uit meerdere afzonderlijke componenten bestaan | |
discrete waarde | 5.3.2.2 | signaal grootte uitgedrukt in een heel getal | |
discrete-frequenties | 9.2.5.3 | te onderscheiden frequenties in een frequentie gebied (domein) | |
discriminatie | 1.1.5.9 | 10.2.1.4 | herkennen van een spraakklank |
discriminatie vermogen | 1.1.4.3 | 8.3.5.2 | vermogen van het oor om geluiden te onderscheiden |
discriminatie-curve | 1.1.5.9 | 8.3.5.2 | verband tussen woordintensiteit en score van responderen van aangeboden fonemen |
discriminatie-score | 1.1.5.9 | 8.3.5(3) | niveau 3: percentage goed nagesproken spraakklanken bij de bepaalde spraaksterkte |
discriminatiescore (max) | 9.3.2.3 | verstaanvaardigheidsscore in spraakaudiogram die normaliter toeneemt met woordsterkte | |
dispersie | 6.2.1.4 | ruimtelijke spreiding van frequenties (hier over de lengte van het basilaire membraan) | |
distaal | 3.1.1.2 | algemene aanduiding voor wat verder weg is van het referentiepunt of referentiestructuur | |
Distorted Speech Test | 8.3.5. | spraakaudiometrie met gefilterde spraakgeluiden of vervormde spraakgeluiden | |
distractietest | 8.2.3.2 | test tot verkrijging van een vergelijkbare groep inderen voor matching met SH kinderen | |
diuretica | 7.4.1.2 | plasmiddelen (bij toediening met aminoglycosiden kan het ernstige ototoxische werking hebben) | |
DLF | 2.4.1.2 | Difference Limen for Frequency kleinste waarneembare stap in toonhoogte | |
DLI | 2.3.1.6 | Difference Limen for Intensity: kleinst waarneembare intensiteitverschil van een oor | |
DNA | 7.1.2.3 | onderdeel van de chromosomen waarmee het erfelijk materiaal van de mens ligt opgeslagen | |
dode-kamer | 5.2.1.2(3) | niveau 3: kamer waar geen(reflecties van het geluid tegen de wanden optreden | |
Dolocid | 7.4.1.2 | pijnstillend en ontstekingsremmend middel (kanbij langdurig gebruik ototoxische werken) | |
dominant | 7.1.2.5 | als de werking van de afwijkende allel sterker is dan die van de normale tegenhanger7.3.2.2 | |
dominant doofheid | 7.1.2.6 | overheersend, sterk tot uiting komend | |
dominant erfelijk | 1.1.6.2 | 7.1.2.5 | een ouder heeft het in de genen, elk kind heeft 50% kans de afwijking te hebben |
dominantie | 5.3.1.3 | overheersing van frequenties over andere frequenties | |
doof-congenitaal | 7.3.1.3 | aangeboren (zie ook 8.1.2.2) | |
doof-erfelijk | 7.3.1.3 | doofheid door erfelijke eigenschappen in de genen | |
doofheid | 1.1.7.1 | 7.3.1.3 | ernstige vorm van ongevoeligheid voor geluid, zodat geen geluidscommunicatie mogelijk is |
doofheid cerebraal | 7.2.9.1 | gestoorde geluidswaarneming bij goed functioneren van de haarcellen in het binnenoor | |
doofheid en CI. | 7.3.3.7 | effect van cochleaire implantatie bij doofheid | |
doofheid-aangeboren | 1.1.7.4 | 7.3.1.3 | doofheid die vóór de geboorte is ontstaan |
doofheid-oorzaken | 7.3.2.1 | bespreking van mogelijke oorzaken van doofheid al of niet erfelijk en/of syndromaal | |
doofheid-verworven | 1.1.7.5 | 7.3.1.3 | doofheid die na de geboorte is ontstaan |
Doof-maatsch. Functie | 7.3.4.1 | Functioneren van doven en slechthorenden in de maatschappij websites in 7.3.4.2 | |
doof-perinataal | 7.3.1.3 | doofheid die id ontstaan rondom of tijdens de geboorte (zie ook 8.1.2.2) | |
doof-post-linguaal | 1.1.7.4 | 7.3.1.3 | doofheid die ontstaan is nadat de spraak-taalontwikkeling al tot ontplooiing is gekomen |
doof-pre-liguaal | 1.1.7.4 | 7.3.1.2 | als de doofheid is ontstaan voordat de spraak- taalontwikkeling is ontplooid |
doof-prevalentie | 7.3.1.4 | frequentie van voorkomen | |
doof-prnataal | 7.3.1.3 | vóór de geboorte | |
doorgetrokken slangetje | 9.2.3.7 | zie Libbyhoorn | |
doormeten hoortoestel | 9.3.4.3 | verifiëren of een hoortoestel aan de specificaties voldoet | |
Dopplereffect | 5.2.1.3 | Effect dat een toon hoger/lager klinkt wanneer de bron zich naar /van de luisteraar beweegt | |
dorsaal | 3.1.1.2 | aan de rugzijde ( de zelfde betekenis als posterior) | |
DP-gram (DPOAE) | 8.2.2(3) | niveau 3: Grafische weergave van DPOAE | |
DPOAE distorsie | 4.3.2.5 | Distorsion Product OAE: OAE opgewekt door twee tonen met verschillende frequentie (f2-f1) | |
DPOAE, toepassing | 8.2.2.3 | Distorsion Product Oto-Akoestische-Emissie, gemeten om de hoorfunctie te bepalen | |
DPOAE, toepassing-2 | 8.2.2(3) | niveau 3: toepassing DPOAE om de hoorfunctie te bepalen | |
draadloze telefoon | 9.2.6.6 | telefoon die zonder draadverbinding het uitgangssignaal van een versterker presenteert | |
draaggolf | 4.5.3.1 | continue toon waarvan amplitude of freq. in de tijd sinusvormig wordt gevarieerd (AM -FM) | |
drempelschatting-BOA | 8.4.2.(3) | schatten van de hoordrempel op grond van BOA gegevens. | |
drukgolf | 5.2.1.1 | verplaatsing van deeltjes in een medium t.g.v. een trilling veroorzaakt drukgolf in medium | |
DSL rekenregel | 9.3.3(3) | niveau 3: (Desired Sensation Level) rekenregel vergeleken met NAL-RP en Half Gain Rule | |
DSP | 9.2.5.3 | Digitale Signaal Processor die het gedigitaliseerde signaal bewerkt (zie ook 9.3.5.7) | |
D-term | 2.9.1.5 | Karakteristieke grootheid bij slechthorendheid die samenhangt met slechtere S/N van dat oor | |
ductus cochlearis | 3.2.2.3 | zie scala media in de cochlea | |
ductus endolymphaticus | 3.2.2.3 | buisvormige uitloper van het vliezig labyrint in de aquaeductus vestibuli | |
ductus semicircularis | 3.2.2.3 | half-cirkelvormige kanalen voor waarneming van versnellingen in draaibewegingen | |
duizeligheid | 1.1.4.12 | 7.2.2.4 | draaisensatie of gevoel van instabiliteit vaak veroorzaakt door verstoring evenwichtsorgaan |
dynamiek van het oor | 1.1.4.2 | 7.2.3.2 | interval tussen hoordrempel en niveau onaangename luidheid (ook wel hoorspan genoemd) |
dynamisch bereik v.h. oor | 4.6.1.4 | Interval tussen hoordrempel en onaangename geluidsterkte niveau | |
dynamische begrenzer | 9.2.6.5 | incidentele omstandigheid waardoor en hoortoestel gaat rondfluiten (kaakbeweging, reflectie) | |
dysfunctie | 4.1.1.4 | niet goed functioneren, functiestoornis | |
dyslexie | 8.3.11.2 | leesstoornis, het niet goed kunnen oppakken van wat men leest (zonder afasie of spraakstoornis) | |
dysmatuur (geboren) | 8.3.9.4 | geboorte als de baby nog niet voldragen is | |
dysplasie | 7.2.2.2 | niet goed gevormd lichaamsdeel bv oorschelp of gehoorgang | |
dystopia canthorum | 7.2.2.2 | verkorting van het mediale deel van de oogspleet |