labiodentaal | 10.2.2.3 | kenmerk medeklinker, productie door afsluiting bij de tanden (bv v en f) | |
labyrint | 3.2.2.2 | zie binnenoor vaak aanduiding voor het evenwichtsorgaan | |
labyrinthitis | 6.2.3.2 | vorm van meningitis die het functioneren van het labyrinth aantast | |
LAD | 11.1.1.2 | Linguish Acquisition Device (zie aldaar) | |
laesie | 4.5.1.2 | beschadiging met veelal functiestoornis (bv ten gevolge van een gezwel, trauma of operatie) | |
lamina spiralis | 3.2.2.3 | in de cochlea omhoog spiraliserende scheidingswand tussen scala vestibuli en scala tympani | |
laminae | 6.2.2.6 | lagen, in colliculus inferior lagen met karakteristieke freq. Bandbreedtes | |
Landau-Kleffer | 7.2.9.3 | gehoorverlies bij jonge kinderen van kunnen begrijpen van gesproken taal | |
larynx | 1.1.2.4 | 10.1.2.1 | strottenhoofd waarin de stembanden liggen |
latentietijd | 4.5.1.4 | tijdsverloop tussen aanbieden stimulus en de aanvang van de response daarop | |
lateraal | 3.1.1.2 | naar de zijkant toe (links of rechts) van het midden vandaan | |
lateralisatie | 1.1.5.4 | 2.7.1.3 | aangeven aan welke kant men een geluid in het hoofd hoort, in het midden of links of rechts |
lawaai dip | 1.1.6.5 | 7.2.1.5 | dipvormig gehoorverlies t.g.v. hard lawaai gelegen rond 3000 Hz |
lawaaibeschadiging | 1.1.6.5 | 7.2.1.5 | beschadiging van het binnenoor (gehoorverlies) door langdurig blootgesteld zijn aan hard geluid |
lemniscus-lateralis | 3.3.1.2 | stijgende zenuwbaan van olijfcomplex naar colliculus inferior (zie ook 6.2.2.5) | |
lettergreep | 1.1.5.9 | 10.3.1.2 | kortste klankeenheid binnen een woord. |
LEV | 2.7.2.4 | zie Listener Envelopment: ruimtelijke beleving van geluidsaanbod in een zaal (met nagalm) | |
levator veli palatini | 3.2.1.3 | slikspier gehecht aan de buitenzijde van de buis van Eustachius | |
lexicale morfemen | 10.1.1.2 | woordeenheden | |
lexicon | 7.2.6.2 | opslag van woorden in het geheugen | |
Lexi-lijsten | 8.4.7.3 | Lijsten ovoor onderzoek op woordbegrip en woordproductie bij jonge kinderen | |
Libbyhoorn | 1.1.8.6 | 9.2.3.7 | oorstuk met geleidelijk wijder wordend slangetje voor geluidskanaal (bevordering hoge tonen) |
licht-reflex | 3.2.1.3 | reflecterend deel van het trommelvlies bij otoscopie (onder-voor) | |
lichtsignalering | 1.1.7.6 | 8.3.12.8 | systeem om geluidsinformatie om te zetten in lichtinformatie, zodat geluid gezien kan worden |
lidocane | 7.2.4.5 | vloeistof die gebruikt wordt voor verhoging contrast bij opnames van ’t verloop van bloedvaten | |
ligament | 1.1.6.4 | 3.2.1.3 | dunne bundels waarmee de gehoorbeentjes aan de wand van de middenoorholte zijn verbonden |
LIHO | 9.2.1.3 | Luidspreker In Het Toestel hoortoestel, tussenvorm tussen AHO en IHO | |
lijmoor | 1.1.6.4 | 7.2.2.3 | een taaie lijmachtige substantie (ook wel glue genoemd) in het middenoor |
lijnenspectrum | 2.4.1.3 | een spectrum met componenten op frequenties die alle N maal de basis frequentie zijn | |
lineair hoortoestel | 9.2.2.2 | een hoortoestel dat zachte en harde geluiden evenveel versterkt (tot het telefoontje vast loopt) | |
lineair-vervormd | 2.7.2.1 | verandering van een oorspronkelijk geluidssignaal door optelling van de herhaalde weergave | |
Linear Predictive Coding | 10.3.2.2 | LPC door digitale technieken reductie van de spraakinformatie bewerken en selectief versterken | |
Linguish Acquisition Device | 11.1.1.2 | hypothese dat de mens bij geboorte al een vermogen heeft de taal uit de omgeving te leren | |
linguÏstiek | 10.1.1.1 | taalwetenschap | |
liplezen | 1.1.9.8 | 10.3.1.3 | gebruikmaken van informatie mondbeeld bij spraakverstaan (ook 8.3.5.5 en 9.6.2.5) |
liquidae | 10.2.2.3 | kenmerk medeklinker, vloeiklank (bv l en r) | |
liquor cerebrospinalis | 3.2.2.2 | vloeistof rond de hersenen | |
lisdiuretica | 7.4.1.2 | plastablet (kan ototoxische werking hebben) | |
listener envelopment | 2.7.2.4 | ruimtelijke beleving van geluidsaanbod in een zaal (met nagalm) | |
LLR | 4.5.1.1 | Long Latency Response: hersenpotentialen die na langere tijd ontstaan na geluidsaanbod | |
lobbenstructur in spectrum | 5.3.1.5 | bij sterk inkorten van een periodieke toon-puls verbreedt het spectrum en ontstaan clusters | |
lobulus | 3.2.1.2 | oorlel | |
lobus temporalis | 3.3.1.1 | kwab aan de slaapzijde van het hoofd van de grote hersenen | |
locatie | 7.1.2.4 | plaats van een gen in een chromosoom | |
loci (van DNA) | 7.3.2.2 | plaats van de verstoring in het DNA | |
locken van signaal en ruis | 8.3.5(3) | niveau 3: koppelen van verzwakkers van signaal en ruis | |
lokalisatie | 1.1.4.6 | 2.7.1.2 | bepalen vanuit welk punt in de ruimte het geluid afkomstig is (zie ook 9.3.2.3) |
lokaliseren geluidsbron | 1.1.4.1 | 9.2.2.4 | het vermogen om de plaats van een geluidsbron in de ruimte te bepalen (ook 9.3.6.7) |
long latency response | 4.5.2.3 | LLR: response op geluidsstimulus met lange latentie (60 tot 500 msec) | |
longitudinale trilling | 5.2.1.1 | trilling warbij de trillings beweging van de deeltjes in de voortplantingsrichting verloopt | |
lopende-geluidsgolf | 5.2.1.1 | een geluidsgolf plant zich voort in een medium als een longitudinale trilling | |
Lorm-alfabet | 9.8.1.6 | vorm van vingerspelling in de hand van de dove bij doof-blinden (vgl braille schrift) | |
loudnes matching | 7.2.4.2 | instellennvan eengeluid dat goed overeenkomt met het tinnitusgeluid in het oor | |
loudness-scaling | 7.2.4.2 | subjectieve indeling in enkele nivo’s van het luidheidsinterval tussen iets net en pijnlijk luid horen | |
low-profile hoortoestel | 9.2.1.3 | in-het-oor toestel dat bijna niet uit de gehoorgang in de oorschelp uitsteekt | |
LPC | 10.3.2.2 | zie Linear Predictive Coding | |
LSB | 9.2.5.5 | Least Significant Bit laagste bijdrage aan het getal | |
luchtgeleiding | 1.1.3.3 | 8.3.2.4 | gevoeligheid van het oor voor geluid gemeten met aanbieden van geluid via het uitwendige oor |
luchtgeleidingsdrempel | 1.1.5.8 | 8.3.2.4 | hoordrempel gemeten via de luchtgeleiding |
luchtgeleidingstoestel | 9.2.1.3 | hoortoestel dat het aangepaste geluid aanbiedt via de gehoorgang | |
luchthoudend middenoor | 8.1.2.3 | normale situatie dat er lucht en geen vocht in de middenoor holte aanwezig is | |
luchtpijp | 10.1.2.1 | verbinding tussen de longen en het strottenhoofd | |
luchtweginfecties | 8.1.2.3 | ontsteking van de bovenste luchtweg: bronchiën | |
lues | 8.1.2.5 | ook wel syfilis: infectieuze geslachtsziekte die progressieve slechthorendheid kan veroorzaken | |
luidheid | 1.1.2.2 | 2.3.1.1 | subjectieve waardering voor de sterkte van een toon (foon-schaal) |
luidheidadaptatie | 2.3.1.5 | afname van de ervaren luidheid van een toon die met constante intensiteit wordt aangeboden | |
luidheidadaptatie-test | 7.2.3.2 | test op de adaptatie van het desbetreffende oor met een toon van 5 dB boven de hoordrempel | |
luidheidsommatie | 2.3.1.4 | toename van luidheid als een geluid een bredere frequentieband gaat omvatten | |
luistersituatie akoestisch | 9.8.1.2 | akoestische omstandigheden in de luistersituatie | |
luisterspoel | 1.1.8.2 | 9.2.2.4 | spoeltje in het hoortoestel om geluid in de vorm van een magnetisch signaal op te vangen |
luisterstrategie bij SH | 9.8.1.1 | handigheden om verstaan van een spreker te bevorderen |