UCL | 8.3.2.1 | Un-Comfortable Loudness-level Het niveau waarop een toon onaangenaam luid gaat worden | |
uitputting van het oor | 1.1.6.5 | 7.2.3.2 | abnormaal sterke afname van luidheid bij een aangehouden toon |
uitregeltijd (van AGC) | 1.1.8.3 | 9.2.4.8 | tijdsverloop dat nodig is om AGC-werking in het hoortoestel te beëindigen |
uitspuiten oor | 1.1.6.4 | 8.1.1.5 | verwijderen van cerumen door water in de gehoorgang te spuiten |
uitwendig oor | 1.1.3.2 | 4.1.1.1 | het meest uitwendige deel van het oor, bestaande uit oorschelp en uitwendige gehoorgang |
uitwendige haarcellen | 3.2.2.4 | percipierende zintuigcellen (van Corti) in het binnen oor, buitenste rijen | |
ultrasoongeluid | 5.2.1.1 | periodieke hoogfrequente trilling als geluid maar niet waarneembaar met het menselijk gehoor | |
uncomfortable level | 9.2.6.2 | geluidssterkte die als onaangenaam luid wordt ervaren | |
uncomfortable luidheid | 8.3.2.1 | de sterkte waarbij een steeds harder aangeboden geluid onaangenaam hard gaat klinken | |
unipolaire stimulus | 4.5.1.3 | stimulus die uitsluitend positieve of negatieve waarde heeft t.o.v. de referentie | |
Upton bril | 10.3.1.3 | bril waarbij in de ooghoek spraakinformatie (visueel) wordt aangeboden met LED’s (lampjes) | |
upward spread of masking | 9.3.2.3 | het niet kunnen horen van hoge tonen doordat lage tonen te sterk worden waargenomen | |
Usher syndroom | 1.1.6.2 | 7.3.2.3 | progressieve slechthorendheid met slechter wordende visus (renitis pigmentosa) (6.3.3.3) |
utriculus | 3.2.2.3 | onderdeel van het evenwichtsorgaan dat zich oriënteert op de versnelling van de zwaartekracht | |
uvulair | 10.2.2.3 | kenmerk medeklinker, productie door achterzijde zachte verhemelte te laten trillen (bv keel-r) |